Koek, Catharina Johanna (1763-1843)

 
English | Nederlands

KOEK, Catharina Johanna (ged. Malakka 8-5-1763 – gest. Buitenzorg 11-2-1843), vrouw van de laatste Nederlandse gouverneur-generaal van Malakka. Dochter van Joost Jzn. Koek (1731-1790), assistent bij de VOC, en Catharina de Roth (1735-na 1790). Catharina Johanna Koek trouwde (1) op 12-4-1778 in Malakka met Joan George Abeleven (1747-ca. 1781), boekhouder bij de VOC; (2) op 29-7-1781 in Malakka met Abraham Couperus (1752-1813), koopman, later gouverneur van Malakka. Uit huwelijk (1) zijn geen kinderen bekend; uit (2) werden 5 dochters en 2 zoons geboren, van wie 1 zoon jong overleed.

Catharina Johanna Koek was geboren en getogen in Malakka in het milieu van de VOC-gemeenschap en had ten minste twee broers en een zus. Haar moeder was een natuurlijke dochter van de ontvanger-generaal Johan de Roth en ‘een vrijgelaten slavin van vermoedelijk Portugees-Singalese afkomst’ (Nieuwenhuys, 19). Haar vader werkte bij de VOC en was tevens kapitein der burgerij in Malakka. Zelf was ze nog net geen vijftien toen ze trouwde met de twee keer zo oude Joan George Abeleven, geboren in Batavia en VOC-boekhouder, eerst in Nagasaki, later in Malakka. In laatstgenoemde plaats was hij ook vaandrig der burgerij. Het huwelijk heeft slechts enkele jaren geduurd, want voor of vroeg in 1781 overleed Abeleven.

Op 29 juli 1781 hertrouwde Catharina Johanna Koek met de oorspronkelijk uit Leeuwarden afkomstige Abraham Couperus. Drie jaar eerder was deze in Malakka gearriveerd als soldijboekhouder en licentmeester van de VOC. Zijn carrière verliep voorspoedig en in 1788 werd hij benoemd tot gouverneur van Malakka. Het echtpaar Couperus-Koek had toen een dochter, Gesina (1784-1828), en een zoon, Petrus Theodorus (1787-1823). Er volgden nog drie dochters en een zoon die jong stierf.

In 1795 kwamen de Engelsen naar Malakka met een missive van stadhouder Willem V waarin de gouverneur verzocht werd de Engelse troepen als ‘beschermers’ toe te laten. Na ongelukkig verlopende onderhandelingen en een nauwelijks gevoerde strijd gaf Abraham Couperus Malakka over aan de Engelsen, wat hem later – volgens D.K. Bassett ten onrechte – op beschuldigingen van hoogverraad kwam te staan. Uit die periode dateren enkele beschrijvingen van Catharina Koek, geschreven door Engelsen die kennelijk gechoqueerd waren hoe ‘aangepast’  de Nederlandse bestuurders waren. ‘Ze [Catharina] kauwde onophoudelijk betel, en elke stoel in de kamer had een kwispedoor’ (gecit. De Haan, Priangan 1, 252), bovendien kleedde ze zich ‘in the most unbecoming manner possible, a mixture between the Malay and the Portuguese’ (gecit. Bosma en Raben, 63). Maar, voegde de laatst geciteerde, een Engelse kapitein, eraan toe: ze leek ‘very affable and well bred for a person never out of Malacca’. Catharina Koek zou echter kort daarna Malakka voorgoed verlaten.

De Engelsen brachten Abraham Couperus en zijn officieren als krijgsgevangenen over naar Tranquebar, een plaats ten zuiden van Madras (India). Hun families gingen mee en zo kwam ook Catharina Koek terecht in Tranquebar, waar in 1798 haar zevende en laatste kind, een dochter, geboren werd. Pas in 1807 lieten de Engelsen hen gaan en het gezin Couperus-Koek verhuisde naar Batavia. In 1811 volgde Couperus’ benoeming tot raad van Indië, in 1812 tot raad van justitie in Soerabaja. Lang heeft hij die functie niet vervuld, want hij overleed er het jaar daarop. Catharina Koek is daarna, wanneer is niet bekend, naar Buitenzorg verhuisd. In 1823 is het door haar in een krant geplaatste overlijdensbericht van haar oudste zoon, Petrus Theodorus, getekend met ‘Buitenzorg’. Daar overleed zij zelf bijna twintig jaar later, in februari 1843.

Catharina Johanna Koek en Abraham Couperus worden beschouwd als de stamouders van de (Nederlands-) Indische tak van de Couperus-familie: hun zoon Petrus Theodorus was de grootvader van de bekende schrijver Louis Couperus. Deze was er trots op de achterkleinzoon te zijn van de gouverneur van Malakka en ‘maakte er geen geheim van dat hij zich als nazaat van een bepaald geslaagde familie beschouwde’ (Bastet, 615). Maar noch Louis Couperus noch degenen die over hem schreven hebben veel aandacht aan de Couperus-stammoeder geschonken: ze blijft de vriendelijke, betel-kauwende maar toch welgemanierde en Indisch geklede echtgenote op de achtergrond.

Literatuur

  • De Nederlandsche Leeuw 26 (1908) 212-214, 239-243.
  • F. de Haan, Priangan. De Preanger-regentschappen onder het Nederlandsch bestuur tot 1811, deel 1 (z.p. [Batavia] 1910) 252.
  • D.K. Bassett, ‘The surrender of Dutch Malacca, 1795’, Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 117 (1961) 344-358.
  • R. Nieuwenhuys, ‘De Indische wereld van Couperus’, Hollands Maandblad 5 (1963) nr. 192/193, 19.
  • Frédéric Bastet, Louis Couperus. Een biografie (Amsterdam 1989, 3de dr.; 1ste dr. 1987) 31-35, 615, 624-625.
  • De Indische Navorscher 3 (1990) 81 [Abeleven].
  • Ulbe Bosma en Remco Raben, Being ‘Dutch’ in the Indies. A history of creolisation and empire, 1500-1920 (Athens, Ohio 2008) 63-64, 72-73.

Redactie

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 589

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.