Maria van Brabant (1189/1190-1260)

 
English | Nederlands

MARIA hertogin van BRABANT, ook bekend als Maria van Leuven (geb. 1189/1190 – gest. tussen 9-3 en 14-6-1260), door haar huwelijken eerst keizerin van Duitsland, vervolgens gravin van Holland. Dochter van Hendrik I, hertog van Brabant (1165-1235) en Mathilda van Boulogne (gest. 1210). Verloofd in Aken op 11-7-1198, trouwde Maria van Brabant (1) op 19-5-1214 in Maastricht met keizer Otto IV (gest. 1218); (2) op ?-7-1220 met Willem I, graaf van Holland (gest. 1222). Beide huwelijken bleven kinderloos.

Maria was het eerste kind van Hendrik en Mathilda en kreeg nog vijf zussen en twee broers. Haar leven werd voor een groot deel bepaald door de machtspolitiek van haar vader. Tot de geboorte van haar broer Hendrik, in 1207, was Maria voorbestemd haar vader op te volgen als hertogin van Brabant. In 1198 vond haar verloving met Otto van Brunswijk plaats. Hij was de zoon van de machtige keurvorst Hendrik de Leeuw en beoogd opvolger van de vorst van het Heilige Roomse Rijk, Hendrik VI. Zijn tegenstander in dezen – en favoriet van een groot aantal keurvorsten – was Filips van Zwaben. Hertog Hendrik van Brabant wierp zich volop in dit politieke machtsspel, met Maria als troef. Toen in 1204 Otto’s kansen verkeken leken, sloot Hendrik zich aan bij de partij van Filips van Zwaben. Ook Otto had andere belangen: hij trouwde met Beatrix, de dochter van zijn tegenstander Filips. De pogingen van Hendrik om een huwelijk te arrangeren tussen Maria en Filips’ neef Frederik van Sicilië liepen op niets uit. Na veel loyaliteitswisselingen zag Hendrik zich uiteindelijk gedwongen Otto opnieuw zijn steun te geven. In 1209, na de moord op Filips van Zwaben, was deze door de paus tot keizer gekroond. De overeenkomst werd bezegeld met het huwelijk tussen keizer Otto IV – die inmiddels weduwnaar was – en Maria.

Op 19 mei 1214 vond in Maastricht de (tweede) feestelijke verloving van Maria van Brabant met Otto IV plaats en aan het eind van de maand trouwden zij ten overstaan van graaf Willem I van Holland. Het paar vertrok direct naar Aken. Twee maanden later werd Otto in de slag bij Bouvines vernietigend verslagen. Het echtpaar vluchtte naar Keulen, waar Maria grote speelschulden maakte, die werden betaald door Jan zonder Land van Engeland, een van de bondgenoten van haar man. Toen de inwoners van Keulen de kant kozen van Frederik van Zwaben, de zoon van Otto’s oude vijand Filips, sloegen Maria en Otto opnieuw op de vlucht. Het verhaal gaat dat Maria hierbij verkleed was als schildknaap. In 1215 verloor Otto definitief zijn keizerstitel en drie jaar later overleed hij. In zijn testament droeg Otto Maria belangrijke bestuurstaken op; waarschijnlijk had zij ook al tijdens zijn leven een niet onaanzienlijke rol bij zijn regering gespeeld.

Na de dood van Otto keerde Maria terug naar het Brabantse hof in Leuven. In 1220 – Maria was toen ongeveer 30 jaar – werd zij opnieuw uitgehuwelijkt, dit keer aan de 55-jarige graaf Willem I van Holland. Het huwelijk werd door velen gezien als een mesalliance: een gewezen keizerin trouwt niet met een graaf. In de kroniek van Reinier van Luik wordt het zelfs een ‘ongelooflijke vernedering’ genoemd (‘mirabiliter humiliatur’). De graven van Holland waren echter belangrijke spelers in de West-Europese politiek, en Maria’s vader had bondgenoten nodig. Als weduwengoed kreeg Maria ondermeer de handelsstad Dordrecht toegewezen. Ook in dit huwelijk was zij betrokken bij het bestuur van haar echtgenoot en trad zij meermalen op als mede-oorkonder. Al na twee jaar, in 1222, werd Maria opnieuw weduwe. Zij bleef nog een jaar in Holland; in juli 1223 deed ze een schenking aan de benedictinessenabdij van Rijnsburg. De banden tussen Brabant en Holland werden nog verder aangehaald: in 1224 trouwde Maria’s jongere zuster Machteld met Floris IV, de zoon van Willem en dus Maria’s stiefzoon.

Na haar terugkeer aan het Brabantse hof trad Maria regelmatig op als getuige bij verschillende oorkonden, en in 1233 werd zij door haar vader naar Holland gestuurd om daar te onderhandelen over de oplossing van politieke geschillen. Na de dood van haar vader in 1235 kreeg Maria de heerlijkheid Helmond, waar ze zich in de burcht vestigde. Haar aanwezigheid daar zorgde voor de opbloei van het culturele leven in het gebied.

Rond 1238 maakte Maria zich sterk voor de stichting van een klooster in Binderen (bij Helmond) ter nagedachtenis van graaf Willem I en voor de zielerust van keizer Otto IV. Maria’s broer Hendrik II verleende met een oorkonde toestemming voor de bouw, waardoor hij het klooster en zijn bewoners feitelijk onder zijn bescherming stelde. Dit klooster, in de eerste periode Locus Imperatricis (plaats van de keizerin) genoemd, was van groot belang voor Maria. Zij richtte een verzoek aan het generaal kapittel van de orde der cisterciënzers om het klooster binnen die orde te laten opnemen. Dit werd afgewezen. Op 29 januari 1244 schonk zij een aantal goederen ‘voor de bouw’ van het convent, in de hoop dat de grotere rijkdom van het klooster alsnog zou leiden tot opname in de orde. In 1245 deed Maria een tweede verzoek. Opnieuw werd haar verzoek afgewezen, wellicht omdat het kapittel inmiddels besloten had dat voor de opname van een vrouwenklooster de toestemming van de bisschop nodig was. Deze verkreeg Maria in oktober 1245. In 1246 schonk zij het klooster opnieuw stukken land en de grond waarop de kloostergebouwen stonden. Bovendien schreef ze nu een verzoek om toelating aan de paus. Die stemde direct toe, en bij de derde aanvraag werd het klooster opgenomen in de cisterciënzer orde.

Na de kloosterstichting woonde Maria vermoedelijk deels in Helmond en deels elders, zoals in haar stad Dordrecht. Haar Helmondse burcht brandde in 1250 geheel af, en zij was nauw betrokken bij de wederopbouw ervan. In augustus 1259 schreef Maria haar testament. Locus Imperatricis werd de belangrijkste erfgenaam. Naast vee en kostbare gewaden kreeg het klooster ook haar Franse boeken, sieraden en kostbaarheden. Mogelijkerwijs werden onder de kostbaarheden ook twee andere boeken uit Maria’s bezit begrepen: het handschrift van het Liber de mirabilibus mundi (Boek over de wonderen der wereld) van Gervasius van Tilbury, dat Maria had geërfd van Otto, en het Narratio de morte Ottonis IV, dat Maria na zijn overlijden had laten maken. Maria overleed tussen 9 maart en 14 juni 1260 en werd begraven in de Sint-Pieterskerk in Leuven.

Haar opvoeding aan het Brabantse hof maakte Maria deelgenoot van het culturele en literaire leven van haar tijd. In de ridderroman Parzival van de schrijver Wolfram van Eschenbach komt aan het slot een rijke hertogin van Brabant voor, die ondanks vele huwelijksaanzoeken nog altijd ongetrouwd was. Het is waarschijnlijk dat Maria met de perikelen rond haar huwelijk met Otto voor deze hertogin – die zou trouwen met de zwaanridder Loherangrin – model heeft gestaan. Hoewel zij, als kind van haar tijd, zetstuk was in het politieke machtsspel van haar vader, heeft zij zeker ook een niet onaanzienlijke bijdrage geleverd in het bestuurlijk optreden van haar vader en haar beide echtgenoten. Daarnaast heeft zij als vrouwe van Helmond een stempel gedrukt op het religieuze, culturele en literaire leven in haar omgeving.

Literatuur

  • G.H. Pertz, Monumenta Germaniae Historia SS 16 (1859).
  • G.J. van Bussel, ‘Enkele opmerkingen met betrekking tot hertog Hendrik I van Brabant, zijn dochter Maria, haar echtgenoot Otto IV en de kloosterstichting “Binderen” bij Helmond’, Helmonds Heem (1983) 61-80, 94-115.
  • B.U. Hucker, ‘Eine unbekannte Handschrift der ‘‘Otia Imperiala’’ des Gervasius von Tilbury’, Scriptorium 38 (1984) 318-319.
  • J.J. van Moolenbroek, ‘De stichting van cisterciënzer vrouwenkloosters in Nederland tot 1300’, Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 27 (1985) nr. 2, 169-214.
  • B.U. Hucker, Kaiser Otto IV (1990).
  • Remco Sleiderink, De stem van de meester. De hertogen van Brabant en hun rol in het literaire leven (1106-1430) (Amsterdam 2003) 47-56.

Illustratie

Zegel van Maria van Brabant, gravin-weduwe van Holland. Oorkonde van juni 1223. Uit: Corpus Sigillorum Neerlandicorum. De Nederlandse zegels tot 1300 (Den Haag 1937-1940) 508.

Auteur: Dimphéna Groffen

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.