Plectrudis (?-na 717)

 
English | Nederlands

PLECTRUDIS (gest. Keulen na 717), vrouw van Pippijn II. Dochter van Hugobert en Irmina (?), abdis van Oeren. Plectrudis trouwde waarschijnlijk tussen 670 en 675 met Pippijn II (‘de Middelste’) (gest. 714), hofmeier van Austrasië en later ook van Neustrië. Uit dit huwelijk werden ten minste 2 zoons geboren.

Plectrudis stamde uit een adellijk geslacht met bezittingen in de Eifel en rondom Keulen, een geslacht dat zeker zoveel aanzien genoot binnen het Frankische deelrijk Austrasië als dat der Arnulfingen/Pippiniden, waartoe haar echtgenoot behoorde. Dankzij haar steun aan het werk van Willibrord en haar optreden na de dood van haar man is over Plectrudis meer bekend dan over de meeste vrouwelijke tijdgenoten.

Waarschijnlijk was Plectrudis van koninklijken bloede. In één tekst wordt namelijk een Plectrudis genoemd als zuster van Adela, abdis en stichteres van het klooster te Pfalzel (gest. ca. 735), die verwant was aan het Merovingische koningshuis. Indien deze identificatie klopt, bracht Plectrudis dus niet alleen uitgebreide bezittingen in haar huwelijk in, maar ook koninklijk bloed.

Huwelijk

Plectrudis trouwde met Pippijn, hofmeier van Austrasië en later ook van Neustrië. Dit waren de twee belangrijkste gebieden binnen het Frankische rijk. Neustrië besloeg ongeveer het gebied tussen de Loire en de Schelde, terwijl Austrasië het stroomgebied van de Moezel, de Maas en de Midden- en Nederrijn omvatte. Lange tijd was Neustrië het machtigste deelrijk geweest, maar met de opkomst van Pippijn werd Austrasië belangrijker. De datum van het huwelijk wordt niet in de bronnen vermeld, maar uit het feit dat Drogo, de oudste zoon van Plectrudis en Pippijn, kort na 690 trouwde en toen dus meerderjarig was, kan worden afgeleid dat hun huwelijk vermoedelijk ergens tussen 670 en 675 moet hebben plaatsgevonden. Voor Pippijn was het huwelijk met Plectrudis van groot belang; zo verbond hij zich aan een invloedrijke familie die steun kon verlenen aan zijn positie binnen Austrasië en vervolgens binnen het gehele Frankische rijk.

Plectrudis speelde een belangrijke rol in Pippijns politiek. Ze trad op als mede-uitvaardigster in alle oorkonden van Pippijn II waarvan we de volledige tekst kennen; kennelijk was zij betrokken bij de totstandkoming ervan. Het ging bij de transacties in deze oorkonden niet alleen om bezittingen die door Plectrudis waren ingebracht in het huwelijk, maar ook om goederen die al langer in het bezit van Pippijns familie waren. Een dergelijke deelname aan het beheer van het goederenbezit en de politiek van de echtgenoot was niet ongebruikelijk voor aristocratische, Frankische vrouwen in de zevende en achtste eeuw, maar is in geen ander geval zo duidelijk zichtbaar. Opvallend genoeg lijkt een dergelijke politieke rol van echtgenotes in de hoogste regionen van het Frankische rijk na Pippijn II te zijn verdwenen.

De grote betrokkenheid van Plectrudis bij de politiek blijft onderbelicht in de overgeleverde verhalende bronnen die ten tijde van Karel Martel (gest. 741) en latere Karolingers zijn ontstaan. In die teksten lijkt het alsof Plectrudis pas politiek actief werd na Pippijns dood, toen ze poogde om Martel een voet dwars te zetten.

Karel Martel

Karel Martel was een zoon van Pippijn II bij een andere vrouw. Van Karels moeder is behalve haar naam, Alpaida, weinig met zekerheid te zeggen. Ook dit andere huwelijk van Pippijn heeft waarschijnlijk gediend om zijn positie te verstevigen. Het huwelijk was nu eenmaal een uitgelezen middel om loyaliteitsbanden met invloedrijke families aan te gaan. Indien nodig werden niet alleen echtgenotes verstoten, maar werd ook polygamie gepraktiseerd. Dit laatste was waarschijnlijk het geval bij Pippijn: aangezien Karel Martel jonger was dan de zonen van Plectrudis, moet Pippijn pas in tweede instantie met Alpaida getrouwd zijn. In deze context valt niet uit te sluiten dat tijdgenoten Karel Martel als een volwaardige zoon van Pippijn zagen, en niet als de bastaard die latere auteurs van hem hebben gemaakt.

Plectrudis’ betrokkenheid bij Pippijns optreden blijkt uit hun materiële steun aan Willibrord, die zij onder andere bedeelden met schenkingen in de Maasvallei (het convent van Susteren), Brabant, het rivierengebied en Utrecht. Dergelijke steun is niet los te zien van machtspolitieke overwegingen die tot doel hadden om door banden met kerkelijke instellingen de status en invloed van het geslacht uit te breiden en te bestendigen.

De noordelijke machtsuitbreiding van Pippijn die zichtbaar wordt in de schenkingen aan Willibrord, leidde onder meer tot conflicten met de Friese vorst Radbod. Na ten minste één gewapend treffen bereikten Radbod en Pippijn een verzoening die werd bezegeld door het huwelijk (in 712?) van Grimoald, de enige op dat moment nog levende zoon van Plectrudis en Pippijn, met Radbods dochter Theudesinda.

In 714 – vlak voor Pippijns dood – werd Grimoald te Luik vermoord. Hierop ontstond een opvolgingscrisis. Grimoalds minderjarige zoon Theudoald werd benoemd tot hofmeier van Neustrië. Toen Pippijn datzelfde jaar stierf, trad Plectrudis aan als regentes. Een andere kleinzoon, Arnulf, waarschijnlijk een zoon van Drogo, lijkt een leidende positie in Austrasië gekregen te hebben. Karel Martel werd, als mogelijke opvolger, op last van Plectrudis gevangengezet.

De schat van Pippijn

Na de dood van Pippijn probeerde de Neustrische adel haar oude positie binnen het Frankische rijk te heroveren. Daartoe sloot zij een verbond met Radbod van Friesland. Op 26 september 715 werden de troepen van Theudoald en Plectrudis bij Compiègne vernietigend verslagen door de Neustriërs. Plectrudis verschanste zich in Keulen, waar ze kon rekenen op steun van haar verwanten. Ze had daar nog de beschikking over ‘de schat van Pippijn’, de ongetwijfeld grote hoeveelheid goud en kostbaarheden waarmee bondgenoten konden worden gekocht.

Ondertussen was Karel Martel ontsnapt uit zijn gevangenschap en een eigen oorlog begonnen om opvolger te kunnen worden van zijn vader. Mogelijk werd hij in eerste instantie slechts gesteund door de verwanten van zijn moeder. Na een geslaagde overval op Neustrische troepen te Amblève bij Luik in april 716 zag hij zijn kansen keren. Deze en volgende overwinningen bezorgden Karel steeds meer aanhang onder de Austrasische adel. In de daaropvolgende decennia breidde hij zijn macht binnen het Frankische rijk voortdurend uit en legde daarmee de basis voor het succes van de latere Karolingische heersers.

Plectrudis verzoende zich met Karel, maar werd wel gedwongen de schat van Pippijn af te staan. Hierdoor verloor zij haar laatste machtsmiddel. Ze trok zich terug in een gemeenschap bij de door haar gestichte kerk Sankta Maria im Kapitol in Keulen, waar zij op een onbekende datum stierf.

Naslagwerken

Lexikon des Mittelalters; Lexikon für Theologie und Kirche; Neue deutsche Biographie.

Literatuur en bronnenuitgaven

  • Continuationes ad Fredegarii chronicon [usque ad a. 768], B. Krusch ed., in: Monumenta Germaniae Historica. Scriptores rerum Merovingicarum 2 (Hannover 1888) 168-193 [vertaling in: The fourth book of the Chronicle of Fredegar with its continuations, J.M. Wallace-Hadrill ed. (Londen 1960)].
  • Liber historiae Francorum, B. Krusch ed., in: Monumenta Germaniae Historica. Scriptores rerum Merovingicarum 2 (Hannover 1888) 238-328.
  • Annales Mettenses priores, B. de Simson ed., in: Monumenta Germaniae Historica. Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum (Hannover/Leipzig 1905) 1-98.
  • Eduard Hlawitschka, ‘Zu den klösterlichen Anfängen in St. Maria im Kapitol zu Köln’, Rheinische Vierteljahrsblätter 31 (1966-1967) 1-16.
  • Silvia Konecny, Die Frauen des karolingischen Königshauses. Die politische Bedeutung der Ehe und die Stellung der Frau in der fränkischen Herrscherfamilie vom 7. bis zum 10. Jahrhundert (Wenen 1976).
  • Matthias Werner, Adelsfamilien in Umkreis der frühen Karolinger. Die Verwandschaft Irminas von Oeren und Adelas von Pfalzel (Sigmaringen 1982).
  • Ingrid Heidrich, ‘Von Plectrud zu Hildegard. Beobachtungen zum Besitzrecht adliger Frauen im Frankenreich des 7. und 8. Jahrhunderts und zur politischen Rolle der Frauen der frühen Karolinger’, Rheinische Vierteljahrsblätter 52 (1988) 1-15.
  • A.G. Weiler, Willibrord’s missie. Christendom en cultuur in de zevende en achtste eeuw (Hilversum 1989).
  • Jörg Jarnut, Ulrich Nonn en Michael Richter red., Karl Martell in seiner Zeit (Sigmaringen 1994) [met name de bijdragen van Joch, Gerberding, Ebling en Schieffer].
  • Régine le Jan, Famille et pouvoir dans le monde Franc (VIIe - Xe siècle). Essai d’anthropologie sociale (Parijs 1995).
  • Paul Fouracre en Richard A. Gerberding, Late Merovingian France: history and hagiography 640-720 (Manchester 1996) [met vertalingen van enkele belangrijke bronnen].
  • Régine le Jan, ‘Convents, violence and competition for power in seventh-century Francia’, in: Mayke B. de Jong, Frans Theuws en Carine van Rhijn red., Topographies of power in the early Middle Ages (Leiden 2001) 243-269.
  • Die Urkunden der Arnulfinger, Ingrid Heidrich ed. (Bad Münstereifel 2001).

Illustratie

Grafzerk van Plectrudis in de kerk Sankt Maria im Kapitol in Keulen.

Auteur: Wolfert S. van Egmond.

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 2

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.