Post, Elisabeth Maria (1755-1812)

 
English | Nederlands

POST, Elisabeth Maria (geb. Utrecht 22-11-1755 – gest. Epe 3-7-1812), dichteres en prozaschrijfster. Dochter van Evert Post (1719-1787), eigenaar van een suikerfabriek, en Johanna Maria van Romondt (1724-1792). In 1794 trouwde Elisabeth Post met Justus Lodewijk Overdorp (1763-1844), predikant. Het huwelijk bleef kinderloos.

Elisabeth Maria, het zesde kind in het gezin Post, groeide aanvankelijk op in Utrecht, waar haar vader verschillende bestuurlijke functies bekleedde. Toen zijn suikerfabriek in 1768 failliet ging – Elisabeth was twaalf – was het gezin gedwongen zich uit het Utrechtse regentenmilieu terug te trekken en verhuisde het naar Emminkhuizen (onder Renswoude). Daar leefde de familie onder zorgelijke omstandigheden. Elisabeth sleet er zes sombere jaren, met lezen als haar enige ontspanning. In deze jaren stierven haar oudste en haar jongste broer. Uit enkele autobiografische terugblikken, voornamelijk in Voor eenzamen (1789), blijkt dat  haar neiging tot eenzelvigheid en melancholie en haar besef van de vergankelijkheid van macht en aanzien vooral in die Emminkhuizense periode tot ontwikkeling kwamen.

Elisabeth was rond de achttien toen de omstandigheden zich ten goede keerden: haar vader werd drost, schout, watergraaf en hof- en tijnsmeester van de Heerlijkheid Amerongen (1774) en het gezin verhuisde naar het voorname Drostehuis aldaar. Ze leerde er op haar wandelingen de Utrechtse Heuvelrug en de uiterwaarden van de Rijn kennen. Natuur en landschap van haar debuutroman Het land, in brieven (1788) zijn die van de omgeving van Amerongen. Ook financieel ging het de familie beter: een van haar broers, Hermanus Hillebertus (1763-1809), vertrok naar Guyana om daar fortuin te maken. Hij werd eigenaar van verscheidene plantages. Een andere broer, Evert Johan (1757-1823), ging theologie studeren.

Arnhem

Na de dood van vader Post (1787) verhuisden Elisabeth, haar moeder en haar twee zusters, Adriana Maria (1746-1831) en Didrika Johanna (1764-1841), naar Arnhem, waar Evert Johan predikant geworden was. Ze trokken bij hem in op de pastorie. Elisabeth had tegen de verhuizing opgezien, want ze vreesde in het stadsgewoel haar creativiteit te zullen verliezen. In werkelijkheid werd ze in Arnhem juist zeer productief, gestimuleerd door de letterlievende predikantenkring van haar broer, waar Ahasuerus van den Berg, psalmberijmer en auteur van stichtelijke kinderliteratuur, zich als haar mentor opwierp. Onder zijn hoede publiceerde zij anoniem haar roman Het land (1788). Van Den Berg schreef er een opdracht voor in de vorm van een brief aan de Barneveldse dichteres Margriet van Essen-van Haeften, waarin hij Post beschrijft als iemand die haar jaren van leven in landelijke stilte ‘met zeer veel ijver besteed [heeft], in het beschaven van haar geest, en in het verzamelen van noodzakelijke, nuttige en aangename kundigheden’. Ook droeg hij Post voor als honorair lid van het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt (KSGV). Ze is echter nooit een echte dichtgenootschapper geworden; ze had kennis van noch affiniteit met de classicistische regels der kunst. Haar poëzie beantwoordt dan ook vaak niet aan die regels: haar beste gedichten zijn geheel of gedeeltelijk r-ijmloos en in andere metra dan de obligate jambe. Juist door haar gebrek aan scholing kon ze origineel zijn: Post was de eerste auteur in de Nederlandse letterkunde die de natuur niet volgens literaire conventies beschreef maar zoals ze die zelf waarnam.

Behalve Het land, in brieven publiceerde Post in haar Arnhemse jaren een bundel met gedichten en prozafragmenten Voor eenzaamen (1789), schreef ze haar tweede briefroman, Reinhart, of Natuur en godsdienst (drie delen, 1791-1792), en vertaalde ze Friedrich von Schillers Don Karlos (1789). Al deze werken verschenen, met gravures van Reinier Vinkeles, bij Johannes Allart te Amsterdam. Voor de Reinhart-uitgave tekende Isaac van ’t Hoff ook een portret van Post, die echter vond dat het te veel ‘norse fierheid’ uitstraalde. Een kennis van Post beschreef haar als een vrouw met ‘een helder, opgeruimd en zeer gezond voorkomen’, een schrandere blik, ‘open en zacht’, maar ook ‘driftig en voortvarend van aard’: haar heldere verstand en ‘geoefende godsvrucht bewaarden haar doorgaans voor de misslagen aan zulke karakters eigen’ (Mijn landelijke lier, 12).

De hoofdpersoon van Het land is Emilia, een onafhankelijke jonge vrouw die, wars van sociale conventies, op het land haar eigen leven probeert te leiden. Zij sluit vriendschap met Eufrozyne, die in de stad woont. Deze zielsvriendschap houdt hen beiden op het smalle pad van de deugd: de vrouwen willen elkaar immers in het hiernamaals weerzien en verenigd blijven. Emilia interpreteert de overgang van dag naar nacht naar dag als de overgang van het leven naar de dood en van daar naar het eeuwige leven. De jaargetijden symboliseren de fasen in het mensenleven: na de doodse winter volgt de lente van het eeuwige leven. Deze debuutroman was een succes: hetzelfde jaar verschenen er nog twee drukken, in 1794 de vierde.

In Voor eenzaamen doorbreekt Post de traditionele pastorale illusie dat herders galante filosofen zouden zijn: haar Veluwse herder is een beklagenswaardig afgestompt mens, maar niettemin een schepsel Gods. In het prozafragment ‘De hoop’ geeft Post spectaculaire hiernamaalsfantasieën: de overleden mens kan als geestelijk lichaam de schepping doorreizen met de snelheid van het licht, en zal op andere hemellichamen hogere levensvormen tegenkomen. Posts roman Reinhart ten slotte is gebaseerd op de brieven van haar broer Hermanus Hillebertus uit Guyana. Als een van de weinige Nederlandse auteurs gaat Post in op zowel het mensonterende en onchristelijke van de slavernij als het deugdzame en natuurlijke leven van de Indianen (‘goede wilde’-motief). Ze laat zien hoe een principieel tegenstander van slavernij uit economische overwegingen een gedoger kan worden, zij het dan als een goede meester die zijn slaven menselijk behandelt. Ook deze roman beleefde een herdruk (1798) en werd in 1799-1800 in het Duits uitgegeven.

Velp

Na de dood van haar moeder in 1792 verhuisde Elisabeth Post met haar oudste zuster Adriana Maria naar Velp, tussen uiterwaarden en Veluwezoom. Hun huis aan de Arnhemseweg noemden ze hun ‘Retraite’. Post raakte bevriend met de eigenaar van kasteel Biljoen en het landgoed Beekhuizen, J.F.W. baron van Spaen, en met diens zuster en dochters. De zusters Post kregen onbeperkt toegang tot Beekhuizen en de sleutel van een van de ‘hutten’ in het landschapspark om er te lezen en te schrijven. Ook sloot Elisabeth Post vriendschap met Charlotte Louise van der Capellen, die op Boedelhof (bij Warnsveld) woonde. In haar gedichten uit deze periode bezingt ze de landschapsparken bij kasteel Rozendaal en kasteel Biljoen, en het landgoed Beekhuizen.

In 1794 ontmoette Elisabeth Post de acht jaar jongere Justus Lodewijk Overdorp, predikant in Noordwijk-Binnen. Zij werd verliefd op hem, maar besefte ook dat ze bij een huwelijk haar vrije Veluwse landleven zou moeten verruilen voor een geregeld leven in een Hollandse pastorie. Openhartig dichtte ze over haar wisselende stemmingen ten gevolge van haar innerlijke strijd over de keuze tussen haar geliefde natuur en haar geliefde Overdorp. De gedichten en liederen, verschenen als Gezangen der liefde (1794), werden door een recensent van de Vaderlandsche Letter-Oefeningen als voor een vrouw wel erg vrijmoedig aangemerkt. Elisabeth Post trouwde op 23 juli 1794 te Velp.

Noordwijk

De Noordwijkse jaren waren een dieptepunt in Posts bestaan. Dat lag niet aan haar relatie met Justus Overdorp, die ze zelfs idyllisch noemde. Zij verrichtte haar taken als predikantsvrouw, maar de Hollandse natuur inspireerde haar niet tot schrijven en bovendien bleef haar huwelijk kinderloos. Ze leed aan astma en had diepe depressies: ze verzwakte en men vreesde soms voor haar leven. Overdorp stimuleerde haar om weer de pen op te pakken.

Als predikantsvrouw kon of wilde Post kennelijk niet zo voor een onafhankelijk vrouwenleven pleiten als ze voordien had gedaan. In dat opzicht verschilde ze van Elisabeth Bekker, die zich niet had laten beïnvloeden door haar huwelijk met ds. Wolff. In haar essaybundel, Het waare genot des levens, in brieven (1796), beschrijft Post de vrouw vooral als echtgenote, moeder en opvoedster. Opvallend is dat ze zich in de laatste brief van de bundel, ‘Over de Zijpenberg’, afwendt van de kunstmatige natuur van de Engelse tuin die ze in Velp nog bezongen had en de – romantisch getinte – voorkeur geeft aan de geheel vrije en soms woeste natuur. Ook verrichtte ze in deze jaren opnieuw vertaalwerk: Tafereelen uit het huiselijk leven (1803-1804) naar G.W. Starke, de Werken (1804) van de Zwitser S. Gessner, en Frederica Weisz en haare dochters (1806) naar C. Garve. Soms worden nog andere vertalingen uit het Duits aan Post toegeschreven.

Vooral de winter van 1806/1807 was een zware tijd voor Post. Ze hoopte dat haar man beroepen zou worden in Gelderland, want ze vreesde anders niet lang meer te zullen leven. Bijna als therapie schreef ze in die maanden gedichten en liederen over haar toestand, meest zwaarmoedig en godsdienstig van aard en beladen met schuldgevoelens over haar gebrek aan Godsvertrouwen. Toch schreef ze nog een enkel opgewekt, modern klinkend natuurgedicht als ‘Het dorpje’, en in ‘Elegie’ spreekt ze de hoop uit het kale kustgebied te mogen verruilen voor de ‘aardse hemel in het schone Gelderland’ in de verwachting dat zij dan ‘gezond, gelukkig [zou] zijn, en worden als weleer’. De gedichten zijn gebundeld onder de titel Ontwaakte zang-lust (1807).

Epe

In 1807 werd Overdorp naar Epe op de Noord-Veluwe beroepen. Voor Post kwam er in de tuin van de pastorie een ‘hermiten huisje’ als werkkamer. Het ging wat beter met haar en ze maakte tochtjes in de omgeving. Ze sloot vriendschap met de patriotse oud-burgemeester van Elburg, de weduwnaar Jan Hendrik Rauwenhoff, en diens dochter Anna Wilhelmina, die op het landgoed Tongeren woonden. Ook ging ze weer schrijven, maar meer dan één titel is er niet bekend: Ter gedachtenis van mijnen waardigen broeder H.H. Post, in 1809 te Demerari overleden (1810). Met haar gezondheid ging het daarna snel slechter en medische behandeling mocht niet baten. Op 3 juli 1812 overleed Elisabeth Post, 56 jaar oud, na een langdurig ziekbed. Enkele dagen later werd ze als eerste en als enige niet-familielid ter aarde besteld op de natuurbegraafplaats van de Rauwenhoffs, ‘in Gods schone vrije schepping’, overeenkomstig haar laatste wens.

De dood van Elisabeth Maria Post bleef tamelijk onopgemerkt. In het Haagse dichtgenootschap, dat haar eigenlijk wezensvreemd was geweest, werd ze door de voorzitter herdacht: ‘De gaê van Overdorp, de schrijfster van Het Land,/ Wier geest en citertoon zo velen kon bekoren,/ verwisselde van stand!/ Zij voor de Hemel lang gevormd door lichaamslijden,/ de onsterfelijke Post,/ mag nu, als engel, zich natuurbespiegeling wijden,/ van ’t logge stof verlost.’

Een eeuw na haar dood voerde de Eper predikant J.A. Prins een actie om een monument voor Elisabeth Post op te richten. De keramist en pottenbakker W.C. Brouwer maakte een grote stenen urn ter nagedachtenis, die jarenlang op het kerkplein in Epe stond, maar tegenwoordig een plaats heeft in de hervormde kerk. Posts graf op het landgoed Tongeren wordt nog regelmatig door letterlievenden bezocht. Haar werk, na haar dood in de vergetelheid geraakt, staat vooral sinds de tweede helft van de twintigste eeuw weer enigszins in de belangstelling.

Naslagwerken

Van der Aa; BWG; Collot d’Escury; Frederiks/Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Lauwerkrans; NNBW; Utrechtse biografieën; Witsen Geysbeek.

Publicaties

  • Van Posts gedicht ter nagedachtenis van haar broer is tot op heden geen exemplaar gevonden. Van enkele van de in de tekst genoemde werken bestaan moderne uitgaven:
  • Elisabeth Maria Post, Het land, in brieven, A.N. Paasman ed. (Amsterdam 1987).
  • Mijn landelijke lier. Poëzie en proza van Elisabeth Maria Post, Bert Paasman ed. (Amsterdam 2006).

Literatuur

  • H.W. Heuvel, Elisabeth Maria Post 1755-1812. Haar leven en geschriften. Met een voorwoord en aantekeningen van J.A. Prins (Epe 1913).
  • J.C. Brandt Corstius, Idylle en realiteit. Het werk van Elisabeth Maria Post in verband met de ontwikkeling van de Europese literatuur in de tweede helft van de achttiende eeuw (Amsterdam 1955).
  • Bert Paasman, ‘“’t Is toch maar om de weg te gaan”, of de sociale opvattingen in het werk van E.M. Post’, Spectator 1 (1971/1972) 544-552.
  • A.N. Paasman, ‘“Hoop is doch de ziel van ’t leven”. Twee brieven van Elisabeth Maria Post aan Charlotte Louise van der Capellen’, Spectator 4 (1974/1975) 617-628.
  • A.N. Paasman, Elisabeth Maria Post (1755-1812). Een bio-bibliografisch onderzoek (Amsterdam 1974) [2de oplage met addenda en corrigenda: Amsterdam 1977].
  • Maaike Meijer, ‘Pious and learned female bosomfriends in Holland in the eighteenth century’, in: Mattias Duyvers e.a. red., Among men, among women. Sociological and historical recognition of homosocial arrangements (Amsterdam 1983) 404-419, 573-576.
  • A.N. Paasman, Reinhart, of Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting (Leiden 1984).
  • A.N. Paasman, ‘Dichters in Gelders Arcadia. “Et in Arcadia ego” 2’, in: Nederlandse tuinen in de achttiende eeuw (Amsterdam enz. 1987) 77-95.
  • Bert Paasman, ‘Met de snelheid van het licht. Over “Het land” van Elisabeth Maria Post’, Literatuur 4 (1987) 308-316.
  • Bert Paasman, ‘Te laat voor het classicisme, te vroeg voor de romantiek, of de plaatsbepaling van het “gevoelig-verlichte” oeuvre van Elisabeth Maria Post’, in: K.D. Beekman e.a. red., De as van de romantiek. Opstellen aangeboden bij het afscheid van Willem van den Berg (Amsterdam 1999) 177-188.
  • Peter Altena, ‘“Dit is zenuw werk en zal wel niet te redden zijn”. Brieven over ziekte en dood van Elisabeth Maria Post (1755-1812)’, Nieuw Letterkundig Magazijn 23 (2005) 41-49.
  • M.J.G.A. Barthels, ‘Elisabeth Post  (1755-1812), dichteres en prozaschrijfstern’, Utrechtse Biografieën. De Utrechtse Heuvelrug-Zuid (Utrecht 2006) 127-133.

Illustratie

Gravure, door Reinier Vinkeles naar Isaac van ’t Hoff, ca. 1791. Uit: Reinhart, of Natuur en godsdienst (1791-1792) (Universiteit van Amsterdam; Bijzondere Collecties).

Auteur: Bert Paasman

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 572

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.