Wouters, Hendrina (ca. 1718-1746)

 
English | Nederlands

WOUTERS, Hendrina of Hendrica (geb. Terborg, bij Doetinchem, ca. 1718 – gest. Amsterdam 17-12-1746), wegens moord levend geradbraakt. Hendrina Wouters trouwde in 1743 in Amsterdam (ondertrouw 30-8-1743) met Casper Schuurveld (geb. 1719), wijnkopersknecht. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

Op 1 oktober 1746 werd het lijk van de bakkersweduwe Tommel gevonden in haar woning aan de Palmgracht te Amsterdam. Aanvankelijk was haar meid Marie de hoofdverdachte. Deze was namelijk spoorloos verdwenen en bovendien was er een stuk van haar regenkleed gevonden, geklemd tussen de deur van de woning van de weduwe. De verdenking hield echter niet lang stand, want in de dagen erna werden achtereenvolgens Marie’s benen en hoofd uit de Amsterdamse grachten opgevist.

De verhoren

Jacob Bicker Raije, die in 1746 kapitein van de Amsterdamse schutterij was, hield de gebeurtenissen in de stad destijds nauwgezet bij in zijn dagboek. Weliswaar loopt hij steeds een beetje achter op de feiten, maar toch is merkbaar hoezeer deze moorden de Amsterdammers bezighielden. Het spoor leidde al vrij snel naar de 28-jarige Hendrina Wouters, wonende in een kelderwoning aan de Haarlemmerdijk: zij kende de meid en de weduwe persoonlijk. Bovendien was Marie op 30 september bij Hendrina thuis geweest en hadden buren gezien hoe zij op 2 oktober ‘bloedig water in de goot had gegooid’. De getuigenverklaringen en de feiten in het nadeel van Hendrina Wouters stapelden zich op en op 31 oktober werd ze gearresteerd. Op 1 november begon de rechtbank met haar uitgebreid te verhoren.

Hendrina Wouters ontkende alles en schoof de schuld alsnog in de schoenen van de dode meid. Daarnaast beschuldigde ze ook anderen als mogelijke daders of medeplichtigen van Marie, onder wie een manke schoenlapper. Op 3 november werd haar echtgenoot, de wijnkopersknecht Casper Schuurveld, ondervraagd. Hij bleek echter onschuldig. Ondanks alle getuigenverklaringen had Hendrina Wouters na een week nog steeds niets bekend; ze gaf alleen toe dat ze had gelogen. Vandaar dat de rechters besloten om haar de scheenschroeven aan te draaien om zo de waarheid boven tafel te krijgen.

Hierop bekende Hendrina zowel de moord op de weduwe Tommel als op de meid. Het lichaam van de meid had ze thuis onder het bed verstopt ─ haar man was zich van geen kwaad bewust geweest ‘en had geen stank geroken’, aldus zijn eigen verklaring. ’s Ochtends had ze het lichaam in stukken gehakt en nadien door verschillende openbare toiletten in Amsterdam gespoeld. Ze bekende eveneens zilver en andere kostbaarheden uit het huis van de weduwe te hebben gestolen.

Een motief?

Het motief voor de moord op de weduwe Tommel lijkt op het eerste gezicht roof te zijn, maar daar is geen duidelijkheid over. De reden waarom ze de meid ombracht, werd evenmin door Hendrina aangegeven. Toch is er wel iets van de toedracht te achterhalen. Marie kwam bij Hendrina geld opeisen dat de bakkersweduwe nog te goed had, waarop Hendrina haar de keel doorsneed. Hierna trok zij Marie’s regenmantel aan en ging naar de weduwe Tommel, die thuis op de meid en het geld zat te wachten en dus alarm zou kunnen slaan als Marie te lang wegbleef. Hendrina vermoordde de weduwe en stal wat spullen. Aan haar man vertelde Hendrina Wouters niets. Ze verborg de gestolen spullen op verschillende plaatsen in de stad, opdat hij geen argwaan zou krijgen.

Uit de verhoren blijkt herhaaldelijk dat Hendrina geen sluitend verhaal had. Ze sprak zichzelf tegen, beschuldigde anderen en gaf vreemde verklaringen. Zo zou het water met bloed dat ze door de goot had gespoeld, van een miskraam zijn geweest. Deze verklaring werd niet gesteund door de geneesheer die er op 2 november bij werd gehaald om na te gaan of Hendrina recentlijk een miskraam had gehad, en evenmin door haar eigen echtgenoot. Zo werden meer verklaringen van Hendrina Wouters genoteerd die al snel onwaar bleken te zijn. Het duidt op de paniek van een jonge vrouw die wist wat de straf voor moord was en daarom steevast bleef ontkennen.

De terechtstelling

Na haar bekentenis kreeg Hendrina Wouters een vonnis te horen dat slechts bij hoge uitzondering over vrouwen werd uitgesproken en in de achttiende eeuw in Amsterdam nog slechts zeer weinig voorkwam. Ze zou levend worden geradbraakt op de Dam en vervolgens zou haar de keel worden doorgesneden. Vooral het levend radbraken kwam zelden voor: meestal kreeg de veroordeelde ervóór een genadeslag op het hart.

Na de radbraking werden Hendrina’s hoofd en benen losgehakt en op een staak naast het rad te pronk gesteld. Later werden de delen van haar verminkte lichaam naar de Volewijk overgebracht om door weer en wind te worden verteerd.

Het verslag van Jacob Bicker Raije van de strafuitvoering komt sterk overeen met het vonnis zelf en lijkt dan ook vrij waarheidsgetrouw te zijn. In hoeverre de stichtelijke boodschap die hij eraan toevoegde op waarheid berust, valt niet te achterhalen. Hendrina Wouters zou, zo verhaalt hij, ‘zeer bereid en met groot leedwezen’ gestorven zijn. Zij kreeg, ‘niettegenstaande zij Rooms was’, bijstand van een dominee en is ‘zeer exemplaarlijk gestorven’. Zwijgend onderging zij haar straf en leek zich, aldus Bicker Raije, met haar lot verzoend te hebben.

Archivalia

Gemeentearchief Amsterdam: Dagboek van Bicker Raije. Filmnummer 3663; Confessieboek 1746. Schout en Schepenregister, inventarisnummer 406407.

Literatuur

  • [R. Koene], Rechts-pleeging gehouden met Hendrina Wouters wegens twee afschuwelyke moorden (Amsterdam 1746: herdr. 1805).
  • Abraham Chaim Braatbard, De zeven Provinciën in beroering. Hoofdstukken uit een Jiddische kroniek over de jaren 1740-1752, L. Fuks ed. (Amsterdam 1960) 131-132.
  • J. Koning, Geschiedkundige aantekeningen betrekkelijk de lijfstraffelijke regtsoefening te Amsterdam voornamelijk in de zestiende eeuw (Amsterdam 1828).
  • F. Beijerinck en M.G. de Boer, Het dagboek van Jacob Bicker Raije 1732-1772 (Amsterdam 1963).
  • P.J. Buijnsters, Levens van beruchte personen. Over de criminele biografie in Nederland gedurende de 18de eeuw (Utrecht 1980).
  • I. van Eeghen, ‘Een terechtstelling in 1746’, Maandblad Amstelodamum 71 (1984) 10-11.
  • S. Faber, Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek (Muiderberg 1989).

Auteur: Monika Saelemaekers

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 488

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.