Beckum, Maria van (?-1544)

 
English | Nederlands

BECKUM, Maria van (geb. Markelo of Goor ? – gest. Delden 13-11-1544), wegens ketterij veroordeeld tot de brandstapel. Dochter van Johan II van Beckum (gest. 1526) en Johanna van Wrede (gest. voor 1511). Maria van Beckum bleef ongehuwd.

Maria van Beckum was afkomstig uit een adellijke Overijsselse familie die het landgoed Kevelham bij Markelo en de havezate Nijenhuis bij Diepenheim in bezit had. Waarschijnlijk werd zij geboren op het Mershuis bij Markelo, maar nadat haar vaders oudere broer in 1511 was gestorven, betrok het gezin de havezate Nijenhuis. Maria’s moeder was toen vermoedelijk al overleden, en haar vader hertrouwd met Beatrix van de Hoeve. Maria had een broer Jan en een halfzus Adriana. In 1538 trouwde haar broer Jan (Johan III van Beckum) met Ursula von Werdum. Maria woonde (sindsdien?) met haar stiefmoeder op Kevelham, ook al is er een hardnekkige traditie die zegt dat Maria met haar stiefmoeder in Utrecht zou hebben gewoond.

Wederdopers

Maria van Beckum moet een aanhangster zijn geweest van David Joris, sinds 1535 een van de leiders van de wederdopers. In de Nederlandse steden waren vele davidjoristen te vinden; ook Deventer gold na de gebeurtenissen in Münster (1534/1535) als een broeinest van deze radicale groepering, onder andere omdat daar het Wonderboek (1542) van David Joris was gedrukt. Op 31 mei 1544 riep regentes Maria van Hongarije de regionale overheden op, wederdopers en aanhangers van David Joris te arresteren en terecht te stellen. Aanbrengers zouden als beloning één derde ontvangen van de opbrengst van de bezittingen van veroordeelde wederdopers.

Ook Maria van Beckum kwam onder verdenking te staan. Over arrestatie en vonnis van haar en haar schoonzus Ursula van Werdum zijn geen gerechtelijke stukken bewaard gebleven, maar het verhaal is overgeleverd dankzij de martelaarsliederen die kort na hun vuurdood in omloop kwamen. Daaruit valt het volgende verhaal te reconstrueren.

Maria was vanwege haar interesse in de leer van de wederdopers door haar stiefmoeder uit huis gezet. Een datum is niet bekend, maar Maria trok in bij haar broer Jan op Nijenhuis, waar zij bevriend raakte met haar schoonzus Ursula. De drost van Twente, Goossen van Raesfelt, heer van Twickel, kreeg daarop opdracht om Maria van Beckum in hechtenis te nemen. Waarschijnlijk niet lang na 31 mei 1544 werd zij ’s nachts van haar bed gelicht en gevangengenomen. Ursula – op dat moment niet verdacht van doperse sympathieën – gaf te kennen met haar mee te willen, uit ‘zusterlijke liefde’.

Arrestatie

De drost liet Maria en Ursula naar Deventer brengen, waar zij over hun geloof werden ondervraagd door de stadhouder van Overijssel, Maximiliaan van Egmond, en door ‘broeder Grouwel’. De laatste is vermoedelijk Bernard Gruwel, de dominicaanse prior van het predikherenklooster in Zwolle. Maria en Ursula hielden vol dat de doop van volwassenen de enige doop is die in overeenstemming is met de Bijbel. Ook meenden zij dat Jezus niet persoonlijk in het sacrament (brood en wijn) van het Avondmaal aanwezig was. Dit laatste gold als ernstige ketterij.

Hierna werden Maria en Ursula overgebracht naar huize Twickel in Delden, eigendom van drost Goossen van Raesfelt. Daar zouden ze goed zijn behandeld en zelfs af en toe met de eigenaar de maaltijd hebben gebruikt. Goossen van Raesfelt wist kennelijk niet goed raad met de situatie: in de zomer vroeg hij nog advies aan de Ridderschap en Steden van Overijssel. Dit blijkt uit een brief van de Staten van 4 augustus 1544 aan Van Raesfelt, waarin staat dat de stad Deventer vindt dat hij moet handelen ‘zoals hij dit voor God en voor de wereld verantwoorden wil’ (‘Wat raidt dat men sall willen geven Goessen van Raisfelt, drost van Twente, woe hy mit den twee jufferen van Becken voirtvaren sall. Die meynonge van Deventer: die Drost sall soe doen, als hy dat voir Godt ende voir die werlt verantwoorden wilt’ (gecit. Molhuysen, 101). Hieruit kan worden opgemaakt dat het doodvonnis door het gerecht van Deventer was gewezen. Van Raesfelt had kennelijk nog geprobeerd aan de Staten een andere uitspraak te ontlokken, maar hun brief is een bedekte aansporing om het vonnis nu uit te voeren.

Berechting

Nadat de regentes op 9 september nog persoonlijk erop had aangedrongen dat de drost van Twente met deze zaak diende voort te gaan en te handelen naar de plakkaten (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hss. XXVII, 291), besloot Van Raesfelt het vonnis uit te voeren. Op 13 november 1544 liet hij beide vrouwen overbrengen naar het Galgenveld tegenover de algemene begraafplaats tussen Goor en Delden. Behalve de drost en vertegenwoordigers van het gerecht van Deventer waren er ook een of twee afgezanten van het Bourgondische hof uit Brussel aanwezig en een vertegenwoordiger van het Hof van Arnhem.

Volgens de overlevering ondergingen beide vrouwen hun vuurdood met grote moed. Maria van Beckum stierf als eerste. Zij zou vlak voor haar dood nog bijbelteksten hebben uitgesproken, en toen de beul vloekte omdat de ketting waarmee zij werd vastgebonden niet goed zat, wees zij hem terecht: hij mocht Gods naam niet ijdel gebruiken. Daarna was het de beurt aan Ursula. De brandstapel bevatte nat stro dat na het aansteken een verstikkende rook gaf.

Een maand lang hield men de lijken als afschrikwekkend voorbeeld boven de grond, zo blijkt uit een brief van Jan van Beckum aan zijn zwagers Hicko en Hero von Werdum van 11 december (afgedrukt in Ritter). Hij schrijft dat hij niet van het vonnis in kennis was gesteld en dat de lichamen van de vrouwen nog steeds niet begraven waren. De nalatenschap van Maria werd door Karel V geconfisqueerd en in 1555 beleend aan drost Goossen van Raesfelt.

Overlevering

De dood van de freules Van Beckum is een van de bekendste doperse martelaarsgeschiedenissen, waarschijnlijk onder meer omdat hun adellijke afkomst veel indruk heeft gemaakt. Er hebben minstens vijf liederen over de gebeurtenis gecirculeerd; een jaar na hun dood verscheen al het eerste lied, in het Duits: ‘Ein new Lied von zweien jungfrawen vom Adell zu Delden, drey meil von Deventer vorbranth’ (een nieuw lied van twee jonkvrouwen van adel, in Delden, drie mijl van Deventer, verbrand). In 1559 verscheen voor het eerst de veel herdrukte bundel Veelderhande liedekens, met daarin het lied over de Van Beckums, ‘Ik heb droefheid vernomen/ Hoe zou ik zijn verblijd’. In de uitgave van Offer des Heeren van 1563 was het lied opgenomen: ‘Droefheid wil ik nu laten staan/ en zingen met verblijden,/ van Marie van Beckum hef ik aan,/ die om Gods woord moest lijden’. Beide Nederlandse liederen zijn vervolgens weer vertaald in het Duits en onder meer opgenomen in de nog altijd gebruikte liederenbundel Ausbundt (1583). Volgens de overlevering vonden er na de executie ook wonderen plaats: de lijken bleken ondanks het vuur ongedeerd. Een ander wonder betrof de paal waaraan zij waren vastgebonden. Tegen twee doperse broeders had Maria gezegd: ‘De paal waaraan ik gebonden ben, zal later nog groenen ten bewijze dat ik om de waarheid lijd’. En inderdaad, later zagen zij groene loten groeien aan de paal waaraan zij vastgebonden was geweest. Nog in de negentiende eeuw plantten de doopsgezinden uit Hengelo jaarlijks op 13 november een groene tak op de plaats van de executie. In de twintigste eeuw bood het levensverhaal van Maria en Ursula nog stof voor twee romans (Hoogewerff en Poort) en zelfs voor een kinderboek (Van Dishoek). In 2013 heeft wijngaard Hof van Twente een wijn naar de freules genoemd: Jofferwijn.

Naslagwerken

Van der Aa; Mennonite Encyclopedia.

Archivalia

Afschriften van de weinige stukken waarin het vonnis van de freules Van Beckum wordt genoemd, bevinden zich in de collectie van de Doopsgezinde Gemeente in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA): Hss. XXVII, 285, 291, 305 en 322. Zie ook de publicatie van Ritter (1905).

Literatuur

  • Veelderhande liedekens ghemaect ut den Ouden en Nieuwen Testamente (1559) [metIk heb droefheyt vernomen/ hoe sou ick zijn verblijt’].
  • Het offer des Heeren (1570), S. Cramer ed., in: Bibliotheca Reformatoria Neerlandica, deel 2 (Den Haag 1904) 509-517 [tekst van ‘Een liedeken van twee joffrouwen’; ‘Droefheyt wil ick nv laten staen’].
  • Thieleman J. van Braght, Het bloedig tooneel of Martelaers spiegel der doops-gesinde of weereloose christenen, deel 2 (Amsterdam 1685) 65-66.
  • S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland: van derzelver ontstaan tot dezen tyd, uit oorspronkelyke stukken en echte berigten opgemaakt, deel 2 (Groningen 1842) 14-17.
  • [P.C. Molhuysen], ‘Moordbranders in Overijssel, 1548-1560’, Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 14 (1849) 97-122.
  • Ferd. Vanderhaeghen, Th.J.J. Arnold en R. Vandenberghe, Bibliographie des martyrologes protestants néerlandais (Den Haag 1890) 1 (Monographies), 647-648, en 2 (Recueils) 551-560 [opgave van oudste martelaarsliederen gewijd aan de freules Van Beckum].
  • Friedrich Ritter, ‘Zur Geschichte der Häuptlinge von Werdum und der taufgesinnten Märtyrerinnen Maria v. Beckum und Ursula v. Werdum (1538-1552)’, Emder Jahrbuch 15 (1905) 390-410.
  • J.J. van Deinse, ‘Historie van Maria van Beckum en Ursel haers broeders wijf, anno 1544’, in: W.H. Dingeldein red., Uit het land van katoen en heide: oudheidkundige en folkloristische schetsen uit Twente (3de druk; Enschede 1953) 625-648 [oorspr. verschenen in Tubantia, feb. 1914].
  • G.C. Hoogewerff, De joffers van Beckom (Baarn 1925) [roman].
  • G.J. Ter Kuile, ‘Uit de historie van Maria van Beckum en Ursula von Werdum’, in: Idem, Twentsche Eigenheimers. Historische schetsen van land en volk tusschen Dinkel en Regge (Almelo 1936) 100-104 en t/o. 89.
  • Bram van Dishoek [ps. van Tijmen Mateboer], Het bloeiende brandhout (Utrecht 1956) [jeugdboek].
  • D. Poort, Vuurdood in Twente: de geschiedenis van de dames van Beckum (Enschede 1969) [roman].
  • D. Jordaan G.G.Hz., ‘De Joffers van Beckum’, ’t Inschrien 1 (1969) 92-93; 2 (1970) 7-9.
  • D. Schlüter, Met den koorde of door het zwaard. Criminele rechtspraak, dood- en lijfstraffen in Twente vanaf de middeleeuwen (Oldenzaal 1994) 83-87.
  • John Oyer, ‘Maria and Ursula van Beckum’, in: Arnold C. Snyder en Linda A. Huebert Hecht red., Profiles of anabaptist women. Sixteenth-century reforming pioneers (Waterloo, Ontario 1996) 353-358.
  • Jan van Beckum, ‘Van Beckum, een oud Twents geslacht’, Jaarboek Twente 42 (2003) 101-108.

Illustratie

Houtsnede (1555) uit Ludovicus Rabus, Historien der heijligen auszerwölten Gottes Zeugen. Uit: Ter Kuile, Twentsche eigenheimers.

Auteur: Els Kloek, m.m.v. Lamberthe de Jong en Piet Visser

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 86

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.