Claes, Haesje (1475-voor 1544)

 
English | Nederlands

CLAES, Haesje (geb. Amsterdam 8-12-1475 – gest. Amsterdam voor 1544), vermoedelijke stichteres van het Amsterdamse Burgerweeshuis. Dochter van Claes Jacobsz. (gest. voor 1481) en Haze (?). Haesje Claes trouwde met Claes Jacobsz. in het Paradijs (gest. 1539/40). Over kinderen uit dit huwelijk is niets bekend.

Haesje Claes moet tot de rijke bovenlaag van Amsterdam hebben behoord. Toen haar moeder in 1481 hertrouwde met Jan Rijcken kreeg zij een omvangrijk vaderlijk erfdeel toegewezen. Dit blijkt uit het inbrengregister van de weeskamer van 5 maart 1481. Dankzij deze vermelding is ook de exacte geboortedatum van Haesje Claes bekend (Bijtelaar, 135). Vermoedelijk was zij de zuster van Gerbrich Claes, de vrouw van de bankier Pompeius Occo, onder andere bekend vanwege de feesten die hij in 1521 ter ere van de Deense koning Christiaan II organiseerde in zijn huis ‘Het Paradijs’ aan de Kalverstraat. Zelf trouwde Haesje Claes met een weduwnaar die dezelfde naam had als haar vader: Claes Jacobsz. Het jaar van het huwelijk is niet overgeleverd. Ook Claes Jacobsz. stamde uit een aanzienlijk geslacht. Van 1522 tot 1526 was hij huiszittenmeester aan de Oude Zijde, in 1515 schepen en van 1529 tot 1539 regent van het Burgerweeshuis. Het echtpaar woonde in een huis met – eveneens – de naam ‘In het Paradijs’, in de Warmoesstraat (tegenwoordig nummer 148). Het was één van de mooiste huizen van de stad.

Stichteres van het weeshuis

Haesje Claes heeft eeuwenlang bekendheid genoten als de vrouw die rond 1520 het Amsterdamse Burgerweeshuis heeft gesticht. Pontanus is de eerste historicus die haar in dit verband noemt. In zijn Rerum et urbis Amstelodamensium historica (1611) schrijft hij: ‘Aangaande de eerste fondatie [: stichting] van dit Weeshuis, zoals te kennen gegeven wordt in de ordonnantie van het jaar 1523: die wordt toegeschreven [aan] ene Haes Claesdochter in ’t Paradijs, een rijke Amsterdamse vrouw, en zeer goedertieren jegens de armen, want deze vrouw had enige van haar kleine huisjes in de Kalverstraat, omtrent de Kapel genaamd de Heilige Stede, hiertoe geëigend [: geschikt gemaakt], stellende daarin zeven of acht weesjes die vaderloos ende moederloos waren, onder de regeringe [: toezicht] van ene Theeus Sweertz’ (Pontanus, geciteerd naar de Ned. editie uit 1614, 109). Haesje Claes liet de wezen eerlijk en mild opvoeden door deze Sweertz, aldus Pontanus, die vervolgens verklaart dat daarom haar man al snel voorkomt in de lijst van regenten van het Burgerweeshuis.

Latere geschiedschrijvers van Amsterdam hebben dit verhaal van Pontanus overgenomen, en in het Amsterdamse weeshuis werd de naam van Haesje Claes dan ook alleen met de grootst mogelijke eerbied uitgesproken. Toen Pieter van Winter, oud-regent van het Burgerweeshuis, in 1802 een laat zestiende-eeuws portret aan het gesticht schonk dat Haesje Claes zou voorstellen, kreeg dit schilderij een ereplaats in de regentenkamer; het zou er tot ver in de twintigste eeuw blijven hangen. Tegenwoordig bevindt dit portret zich in het Sociaal Agogisch Centrum ‘Het Burgerweeshuis’ te Amsterdam. Bij de viering van het driehonderdjarig bestaan in 1820 werden twee lofzangen op de stichteres boven respectievelijk de jongens- en de meisjespoort aangebracht. In 1831 verscheen Haasje Klaasdochter. Stichteresse van het Burgerweeshuis, een ‘oorspronkelijk tooneelspel in 2 bedrijven’ van A.P. Muller-Westerman. De in 1904 opgerichte vereniging van oud-burgerwezen noemde zich ‘Vereeniging Haesje Claes’.

Haesje Claes is tevens bekend als stichteres van het Oudemannenhuis van Amsterdam. Bij testament had zij bepaald dat er een huis moest worden gebouwd naast de kapel van de Heilige Stede, waar twaalf arme oude vrouwen onderdak zouden kunnen vinden. Dit huis werd in 1548 uitgebreid met een afdeling voor oude mannen, zo blijkt uit een akte waarin priester Jan Berensz. een jaarlijkse rente aan deze instelling vermaakt ter financiering van deze uitbreiding (Meischke, 121). Daarmee was de basis gelegd voor de instelling die later het Oudemannenhuis zou heten.

Haesje Claes werd begraven in een grafkelder in de kerk van het minderbroedersklooster. Toen die kerk in 1581 werd gesloopt, zijn haar stoffelijke resten met de zerk overgebracht naar de Nieuwe Kerk (Bijtelaar, 137).

Een omstreden reputatie

Tegenwoordig staat de reputatie van Haesje Claes als stichteres van het Amsterdamse weeshuis op losse schroeven. Dit is het werk van de Amsterdamse stadshistoricus Johan ter Gouw. In deel 5 van zijn Geschiedenis van Amsterdam (1886) trekt hij de overlevering in twijfel, omdat hij in de archieven geen bevestiging heeft gevonden voor de rol van Haesje Claes als initiatiefneemster van de stichting. Zijn strenge oordeel luidt: ‘…de legende der “Stichteresse van het Burgerweeshuis” behoort tot het rijk der fabelen’ (Ter Gouw, 210). In een bijlage zet hij nog eens uitvoerig uiteen waarom Pontanus, de bron van het kwaad in dit verband, niet geweten kan hebben waarover hij het had: deze geschiedschrijver woonde immers in Harderwijk, en er was bijna een eeuw verstreken ‘eer de legende der stichteresse ontstond’ (Ter Gouw, 511). De enige eer die hij Haesje Claes gunt, is die van stichteres van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis.

Sedert de publicatie van Ter Gouw lijkt de rol van Haesje Claes in de geschiedenis van het Amsterdamse weeshuis zo goed als uitgespeeld. De meeste historici, en in het bijzonder degenen die zich met de historie van deze liefdadigheidsinstelling hebben beziggehouden, nemen Ter Gouws mening volledig over. Toch zijn er in de loop der tijd enkele voorzichtige pogingen ondernomen haar in haar rol als stichteres te herstellen. Zo werd er in 1926 door G.A. Haringman op gewezen dat in de keur van 1523 sprake is van verpleging van weeskinderen in de stad die al enkele jaren daarvoor ter hand is genomen. Dit zou kunnen duiden op het niet verder gedocumenteerde initiatief van Haesje Claes dat vervolgens geleid heeft tot de officiële stichting van 1523. In zijn 450 jaren burger-weeshuys uit 2002 stelt de amateurhistoricus Ben Endlich dat hij ‘niet afwijzend [staat] tegenover de zogenaamde Haesje Claesdochter-theorie’, want waarom zou de stadsoverheid een weeshuis voor poorterskinderen oprichten? Hieraan moet toch wel een particulier initiatief aan ten grondslag liggen, aldus Endlich, die vervolgens zonder argumenten tot de slotsom komt dat de waarheid wel ergens in het midden zal liggen (Endlich, 28).

De Amsterdamse adjunct-archivaris Isabella van Eeghen is veel stelliger. In haar zoektocht naar gegevens over de kunstenaar Cornelis Anthonisz heeft zij Haesje Claes bij herhaling aangetroffen in stukken betreffende de veilingen die in de jaren dertig van de zestiende eeuw in het weeshuis werden gehouden. Daarbij kreeg Haes Paradijs – zoals Van Eeghen haar bij voorkeur noemt – korting, evenals de weeshuismoeder. Op basis hiervan concludeerde Van Eeghen in 1987 dat Haesje Claes wel degelijk bij de oprichting van het weeshuis betrokken moet zijn geweest. Omdat zij haar bevindingen doet in publicaties die niet direct de geschiedenis van het weeshuis betreffen, lijken haar observaties niet te zijn doorgedrongen tot degenen die zich daarmee bezighouden. Dit verklaart dat de historicus Engels in 1989 de rol van Haesje Claes als stichteres van het weeshuis nog steeds afdoet als ‘een boeiend verhaal, maar helaas niet gebaseerd op historische documenten’ (Engels, 14).

Tegenwoordig is de naam Haesje Claes vooral verbonden aan een toeristisch restaurant in hartje Amsterdam.

Naslagwerken

Van der Aa; Kok (onder de A van Amsterdam); Verwoert.

Literatuur

  • Johannes Isacius Pontanus, Rerum et urbis Amstelodamensium historica (Amsterdam 1611) [Nederlandse vertaling: Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coop-stadt Amsterdam (Amsterdam 1614)].
  • A.P. Muller-Westerman, Haasje Klaasdochter. Stichteresse van het Burgerweeshuis. Oorspronkelijk tooneelspel in 2 bedrijven (Amsterdam 1831).
  • J. Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam 5 (Amsterdam 1886).
  • G.A. Haringman, ‘Het Burger-weeshuis te Amsterdam’, Maandblad Amstelodamum 13 (1926) 66-68.
  • B. Bijtelaar, ‘Enige bijzonderheden over Haesje Claes’, Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 135-138.
  • R. Meischke, Amsterdam Burgerweeshuis (’s-Gravenhage 1975) [zie p. 90 voor informatie over het geschilderde portret naar Pourbus dat in 1802 door Van Winter aan het weeshuis werd geschonken].
  • Isabella van Eeghen, ‘Het paradijs en de uitdraagsters’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 8 (1987) 125-133.
  • I.H. van Eeghen, ‘Cornelis Anthonisz. en zijn omgeving’, Jaarboek Amstelodamum 79 (1987) 12-34.
  • J.Th. Engels, Kinderen van Amsterdam. Burgerweeshuis, Aalmoezeniersweeshuis, Diakonieweeshuis, Sociaal-agogisch Centrum (z.p. 1989).
  • Ben Endlich, 450 jaren Burger-Weeshuys (Soesterberg 2002).

Illustratie

Prent van Jacobus Houbraken: ‘Haasje Klaas, dogter in ’t paradys, stigteresse van ’t Burger Weeshuys, naar een schilderij berustende by de heer Jacobus Verstegen te Amsterdam’. Uit: Jan Wagenaar, Amsterdam… deel 2 (1767).

Auteur: Els Kloek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 68

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.