Majofski, Jacoba Maria (1807-1847)

 
English | Nederlands

MAJOFSKI, Jacoba Maria, ook bekend als Koosje Naret Koning (ged. Amsterdam 3-2-1807 – gest. Den Haag 21-3-1847), toneelspeelster, zangeres en vertaalster. Dochter van Theodorus Johannes Majofski (1771-1836), toneelspeler en schouwburgdirecteur, en Johanna Christina Elisabeth Adams (1767-1844), toneelspeelster. Jacoba Majofski trouwde op 15-11-1823 in Amsterdam met Karel Naret Koning (1784-1845), koopman. Uit dit huwelijk werden 6 kinderen geboren, van wie 2 zoons en 1 dochter de volwassen leeftijd bereikten.

Jacoba Maria was het negende van de ten minste tien kinderen – vier jongens en zes meisjes – in het katholieke gezin Majofski en groeide op in Amsterdam. Bij haar doop in de rooms-katholieke kerk Het Vredesduifje was Jacoba Sardet-Wouters, een bekende toneelspeelster uit die periode, aanwezig als getuige. Jacoba’s ouders waren verbonden aan de Amsterdamse Schouwburg en behoorden tot de toonaangevende Nederlandse toneelfamilies van het eind van de achttiende en de eerste decennia van de negentiende eeuw. In 1811 werd Jacoba’s vader mededirecteur van de Amsterdamse Schouwburg (tot 1820) en één jaar later begon Jacoba, op vijfjarige leeftijd, kinderrollen te spelen bij het gerenommeerde Schouwburggezelschap. Behalve van haar vader kreeg Jacoba ook acteerlessen van enkele bekende toneelspeelsters, zoals Johanna Cornelia Wattier en haar tante Maria Hendrika Adams. In de zomermaanden reisde Jacoba mee met het Amsterdamse gezelschap om op te treden in andere steden, zoals Rotterdam, Den Haag, Groningen en Brussel.

In 1823 trad de zestienjarige Jacoba in het huwelijk met de 39-jarige Rotterdamse weduwnaar Karel Naret Koning, die uit zijn eerdere huwelijk een kind van vier meebracht, David (1819-1846). Samen betrokken zij een woning aan de Keizersgracht in Amsterdam en Jacoba stopte voor korte tijd met acteren. In 1825 keerde ze als liefhebster (d.w.z. onbetaald) terug in de rol van Suzanne in Het huwelijk van Figaro, een toneelstuk van Beaumarchais. Een jaar later kreeg ze een vaste aanstelling bij de Amsterdamse Schouwburg als actrice in het tweede emplooi. Inmiddels werkten ook haar zusters Louise Johanna (1803-1874) en Anna Maria (1810-1881) bij dit gezelschap.

Jacoba Majofski verwierf bekendheid met zowel haar spel als haar zang. Enkele bekende tijdgenoten, onder wie Nicolaas Beets en Justus van Maurik, waren zeer te spreken over haar spel. Laatstgenoemde schreef later over haar: ‘Mevrouw Naret-Koning was de grootste toneelspeelster, die ik ooit heb gezien. Haar spel was natuur, geheel natuur, zonder enig effectbejag. Die vrouw verplaatste zich volkomen in de persoon, die zij moest voorstellen’ (Van Maurik, 293). Majofski vervulde rollen in verschillende toneelgenres, zoals die van Tisbe in Victor Hugo’s Angelo, tyran van Padua en Fransje in Moeder en zoon van Charlotte Birch-Pfeiffer, beide toneelspelen, en die van Hulda in Het vrouwtje van de Donau, een zangspel van Karl Friedrich Hensler.

Majofski vertaalde ook enkele toneelwerken, waaronder twee vaudevilles van Théaulon: De zeekapitein, waarin zij de rol van Laura speelde, en De grootvader, waarin zij de kleinzoon speelde (‘Ter nagedachtenis’). Gedurende haar hele carrière onderhield ze contact met verschillende letterkundigen. Ze was een cultureel ontwikkelde vrouw en stond om haar talenten hoog aangeschreven, maar binnen het gezelschap van de Amsterdamse Schouwburg lukte het haar niet om carrière te maken.

Vanaf de jaren 1830 kende de Amsterdamse Schouwburg drie sterspeelsters: Jacoba Majofski, Christina Elisabeth da Silva en Maria Francisca (Mimi) Bia. Tussen deze actrices heerste rivaliteit, veroorzaakt onder meer doordat Bia, als vrouw van de directeur, vaak de belangrijkste rollen kreeg. Op 5 oktober 1845 schreef Majofski aan A. Taunay,  redacteur van de Amsterdamsche Courant, dat zij vreesde voor haar engagement bij de schouwburg: de krant had immers al enige tijd haar optredens niet besproken. ‘Het is mij allersmartelijkst ieder ogenblik te moeten gewaar worden, dat over ieder mijnen confrateressen in uw blad van tijd tot tijd gesproken wordt slechts over mij niet!’ (Universiteitsbibliotheek Amsterdam: L 115). Ze was, schreef zij verder, erg gekwetst dat de krant wél aandacht besteed had aan de terugkeer van Mimi Bia na de dood van haar echtgenoot, maar niets schreef over haar terugkeer op het toneel na het overlijden van haar man: ‘Daar ook ik een dergelijk smartelijk verlies heb ondergaan en niemand zich heeft verwaardigd er met een enkel woord melding van te maken of enige notitie van mij te nemen’ (ibidem).

Karel Naret Koning was op 20 augustus 1845 overleden. Majofski – die in de jaren 1830 al twee zoontjes had verloren – bleef bijna berooid achter met vier kinderen: Karel Theodorus Johannes (geb. 1828), Johannes Josephus David (geb. 1838), Louise Johanna Jacoba Francisca (geb. 1840) en Jacobus Carel Theodorus (geb. 1844). Eén zoon en de dochter hebben een paar maal in kinderrolletjes opgetreden, maar geen van haar kinderen is toneelspeler geworden. Het inkomen van Majofski zelf was onvoldoende om voor haar gezin te kunnen zorgen, vooral ook omdat ze na het overlijden van haar man bij haar zwager een lening had afgesloten, die ze binnen tien jaar moest terug betalen. In 1846 tekende Majofski dan ook bij haar collega Anton Peters, inmiddels directeur van de Zuid-Hollandsche Tooneelisten, een contract voor drie achtereenvolgende jaren als actrice in het eerste emplooi. Bij dit in Den Haag gevestigde gezelschap had zij in de zomers van 1836, 1838 en 1844 al eens gastrollen gespeeld. Bij Peters kreeg Majofski 3500 gulden per jaar, 1100 gulden méér dan zij in Amsterdam verdiende. Zelf was ze liever niet uit Amsterdam weggegaan, maar het Haagse aanbod gaf haar de mogelijkheid haar kinderen fatsoenlijk te onderhouden: iedereen die ‘evenals ik voor vier kinderen in alle opzichten zorgen moet’ zou hetzelfde gedaan hebben (Universiteitsbibliotheek Amsterdam: B 88).

Zo verhuisde Majofski met haar kinderen naar Den Haag waar kort na aankomst – op 24 april 1846 – de jongste zoon overleed. In de loop van dat jaar verslechterde ook haar gezondheid. Na enkele succesvolle optredens speelde zij al op 22 december 1846 haar laatste rol: Nativa de Medicis in het toneelspel Lazaro de veehoeder van Bouchardy en Le Pâtre. Ziekte verhinderde haar daarna nog op te optreden. Drie maanden later stierf Jacoba Majofski op veertigjarige leeftijd, nauwelijks elf maanden nadat Peters haar naar Den Haag had gehaald. Na haar overlijden kwamen er verschillende initiatieven om geld in te zamelen voor haar kinderen. Er werden benefietvoorstellingen georganiseerd ter nagedachtenis van Jacoba Majofski, waarvan de opbrengst voor haar drie nagelaten wezen bestemd was, er was een veiling van haar kostuums, en het Koninklijk Huis der Nederlanden doneerde geld. Tijdens de uitvaartplechtigheid sprak een vriend van de familie de laatste woorden: ‘Want ze is het waard, Thalia’s glorie/ Van wie alleen de herin’ring blijft/ Schoon ook de veder der historie/ Haar naam in heur gedenkboek schrijft/ Want ze is het waard, die, met de gaven/ Haar door de Godheid toebedeeld,/ Haar grootse roeping wist te staven/ En nooit die gaven heeft verspeeld’ (‘Ter nagedachtenis’).

Naslagwerken

Coffeng.

Archivalia

  • Gemeentearchief Amsterdam: Archief De Flines [testament J.M. Majofski].
  • Theater Instituut Nederland, Amsterdam: personaliamap J.M. Naret Koning-Majofski; brieven.
  • UB Amsterdam (UvA), Handschriftencollectie: L 115, brief aan A. Taunay; B 88, brieven aan A. Taunay en C.W. Thöne; Au 65, brief aan H.K. Reinhard Jzn.

Gespeelde rollen

  • Voor andere dan de hierboven genoemde rollen, zie Coffeng.

Vertalingen

  • Majofski’s vertalingen zijn voorzover bekend nooit in druk verschenen; ze zijn ons slechts bekend uit de overgeleverde bronnen over haar leven en werk. Het gaat om De zeekapitein en De grootvader, beide naar het Frans van Théaulon.

Literatuur

  • Algemeen Handelsblad (24-5-1834) [levensbericht].
  • Dagblad van Zuid-Holland en ’s Gravenhage (29-3-1847) [necrologie Majofski].
  • Nieuwe Rotterdamsche Courant (29-3-1847) [necrologie Majofski].
  • ‘Ter nagedachtenis van mevrouw Naret Koning, geboren Majofski, 25 maart 1847’ (TIN: Personaliamap).
  • P. Haverkorn van Rijsewijk, De oude Rotterdamsche Schouwburg (Rotterdam 1882).
  • M.B. Mendes da Costa, Tooneel-herinneringen 1 (Leiden 1900).
  • J. van Maurik, Toen ik nog jong was (Amsterdam 1901).
  • G.A. Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague 1804-1876 (Den Haag 1938).
  • N. Beets, Hildebrands voorbereiding. Het dagboek van de student Nicolaas Beets, H.E. van Gelder ed. (Den Haag 1956) 293.

Illustratie

Portret door J.P. Lange naar C. Hamburger, ongedateerd. Uit: M.B. Mendes da Costa, Tooneel-herinneringen (Theater Instituut Nederland, Amsterdam).

Auteur: Inge-Marlies Sanders

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 672

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.