Afdeling Arbeidersverzekering

 
English | Nederlands

Afdeling Arbeidersverzekering

Nationaal Archief
Nadere ontsluiting



De volgende inventarisnummers zijn bekeken:

  • Vragen van kamerleden over sociale verzekeringen in het algemeen, 1909 en 1925-1926 (inv. nr. 5)
  • Adressen over het ontwerp-ziekte- en ongevallenwet, 1923-1925 (inv. nr. 10)
  • Adressen om te komen tot een verbetering van de sociale verzekering, 1914-1932 (inv. nr. 50)
  • Rapport van J.P. Weremeus Buning over de sociale verzekeringswetgeving, 1945 (inv. nr. 53)
  • Correspondentie met ds. G.H. Kersten over gemoedsbezwaren, 1922 en 1934 (inv. nr. 64 en 65)
  • Internationale congressen voor sociale verzekering te Den Haag en Parijs, 1910 en 1914 (inv. nr. 68)
  • Rapport van J.C. Bolt over de sociale verzekeringswetgeving in Engeland, 1913 (inv. nr. 69)
  • Reorganisatie en herziening van de sociale verzekering, 1922-1949 (inv. nrs. 77 en 78)
  • Beleid ten aanzien van de sociale verzekeringen gevoerd door de regering in Londen, 1941-1945 (inv. nr. 82)
  • Maatregelen op het gebied van de sociale verzekering in bezet gebied, 1943 (inv. nr. 83)
  • Commissie van Overleg uitvoeringsorganen sociale verzekering, 1920-1929 (inv. nr. 95)
  • Commissie van Overleg tussen de Rijksverzekeringsbank en vertegenwoordigers van de centrale organisaties van werkgevers en werknemers, 1932-1939 (inv. nr. 99)
  • Staatscommissie-Van Bruggen, 1940-1948 (inv. nr. 102)
  • Ongevallenwetgeving in andere landen (inv. nr. 194)
  • Commissie belast met het onderzoek naar de resultaten van de risico-overdracht bij de uitvoering van de Ongevallenwet, 1913-1916 (inv. nr. 229)
  • Plaatselijke commissies voor de ongevallenverzekering, vernietiging van hun archieven, 1921-1924 (inv. nr. 233)
  • Jaarverslagen van de Raad van Toezicht op de Bedrijfsverenigingen, 1923-1948 (inv. nr. 276)
  • Onderzoek door dr. J.C. Kluyver en C.L. Landré over invaliditeits- en ouderdomsverzekering, 1901-1905 (inv. nr. 312)
  • Adressen en voorstellen aan de minister en de Tweede Kamer over de invaliditeits- en ouderdomsverzekering, 1903-1947 (inv. nr. 327)
  • Medische dienst in verband met de uitvoering van de Invaliditeitswet, 1918-1919 (inv. nr. 378)
  • Vragen van kamerleden over de Invaliditeitswet en de invaliditeitsverzekeringen, 1913-1949 (inv. nr. 398) - Adressen aan de minister van Arbeid c.a. over de invaliditeitsverzekering, 1919-1922 (inv. nr. 399)
  • Onderzoek verricht naar de wettelijke ouderdomspensioenen in Groot-Brittannië en Denemarken, 1909-1912 (inv. nr. 437)
  • Vragen van kamerleden over de ouderdomsverzekering, 1916-1938 (inv. nr. 438)
  • Correspondentie met prof. dr. J.C. Kluyver over de kosten van staatspensionering, 1911-1913 (inv. nr. 463)
  • Uitbreiding van de vrijwillige ouderdomsverzekering tot een volksverzekering, 1920 (inv. nr. 464)
  • Overleg met de Bond voor Staatspensionering over het ouderdomspensioen, 1949 (inv. nr. 465)
  • Noodwet Ouderdomsvoorziening, 1946-1947 (inv. nrs. 466 en 467)
  • Algemene Bond van Ouden van Dagen gevestigd te Rotterdam, 1945-1949 (inv. nrs. 488 en 489)
  • Wetsontwerp beroepsziekten, 1907-1913 (inv. nr. 492)
  • Overleg met vakbonden, overheidsinstanties en particulieren over het voorontwerp ziektewet, 1926-1929 (inv. nr. 494)
  • Onderzoek door de mrs. Patijn en Rutgers naar de ziekenkassen in Duitsland, 1910 (inv. nr. 513)
  • Onderzoek naar de wijze waarop de Duitse ziekenkassen de controle uitvoeren, 1929-1930 (inv. nr. 596)
  • Adviescommissie voor de uitvoering van de ziekteverzekering door de raden van Arbeid, 1929-1930 (inv. nr. 597)
  • Lijst van zieken- en ondersteuningsfondsen, 1908 (inv. nr. 600)
  • Wetsontwerp organisatie uitvoeringsorganen sociale verzekering, 1933 (inv. nr. 606)
  • Circulaires van het ministerie van Sociale Zaken aan de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, 1940-1945 (inv. nr. 609)
  • Tewerkstelling van personeel van de Raden van Arbeid en de Rijksverzekeringsbank in Duitsland, 1942-1943 (inv. nrs. 612 en 613)
  • Wetsontwerp tot instelling van een rijksverzekeringsbank, 1893 (inv. nr. 620)
  • Ambtenaren bij de Rijksverzekeringsbank met de rang van administrateur, 1914-1947 (inv. nr. 625)
  • Bestuur van de Rijksverzekeringsbank, 1907-1949 (inv. nr. 633)
  • Wiskundig adviseurs van de Rijksverzekeringsbank, 1909-1948 (inv. nr. 634)
  • Secretarissen-generaal bij de Rijksverzekeringsbank, 1913-1947 (inv. nr. 635)
  • Medisch adviseurs bij Rijksverzekeringsbank, 1915-1950 (inv. nr. 636)
  • Benoeming van een hoogleraar in de sociale geneeskunde, 1913-1914 (inv. nr. 644)
  • Medisch onderzoek in het bankarchief, 1927-1933 (inv. nr. 661)
  • Adressen over het wetsontwerp Wet op de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, 1933 (inv. nr. 676)
  • Voorzitters van de Raden van Arbeid, 1919-1949 (inv. nrs. 705-707)

inv. nr. 5
Vragen van kamerleden
Het betreft vragen van de Tweede-Kamerleden dhr. De Waal Malefijt (1909) over de voortgang van de socialeverzekeringswetgeving, Duys (1909) over de plannen van de minister van Landbouw, Handel en Nijverheid met betrekking tot de sociale verzekering en Amelink (1925-1926), met de conceptantwoorden en de antwoorden.
De aandacht verdient de vraag van Amelink. Dit kamerlid (ARP, CNV, zie format) stelde vier vragen over een door de minister van Arbeid c.a. ingestelde commissie van deskundigen die zich moest buigen over vereenvoudigingen in de uitvoering die tot bezuinigingen zouden kunnen leiden. Met een nota van ene “G” [vermoedelijk mr. Groeneveld, chef van de afdeling Arbeidersverzekering] waarin wordt opgesomd wat reeds is gedaan en hoe er door de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid nog efficiënter zou kunnen worden gewerkt, “G” meent dat de Bank en de raden nog te weinig samenwerken.
Datum van de nota van “G”: 17 december 1925, met kanttekeningen vermoedelijk van minister Koolen van 18 en 19 december 1925.


inv. nr. 10
Adressen over het ontwerp-ziekte- en ongevallenwet, 1923-1925 De adressen zijn gericht aan de Hoge Raad van Arbeid en de Tweede Kamer,
Lijst van adressanten:
  • Nationale Bond van Handels- en Kantoorbedienden “Mercurius”, 29 juli 1924
  • Nederlands Verbond van Ziekenkassen en –Fondsen (NVZ), 27 augustus 1924
  • R.K. Verbond van Werkgeversvakverenigingen en Algemene R.K. Werkgeversvereniging, 15 september 1924
  • Raad van Arbeid in Nijmegen, 19 september 1924
  • Nederlandsche Vereeniging van Werkgevers, 16 september 1924
  • Nederlandsche Bond van Gemeenteambtenaren, 10 maart 1925
  • Vereeniging “Hulp in Nood (Ziekenkas)” te Tilburg, 28 april 1924
  • Christelijke Bakkerspatroonsvereeniging te Groningen, februari 1925
  • ziekenkas “Draagt elkanders lasten” te Goudswaard, januari 1925
  • ziekenkas “Ondersteuning zij ons doel” te Gouderak, januari 1925
    (met op de achterzijde een lijst van andere ziekenkassen en ziekenfondsen die dezelfde bezwaren hadden als de kas in Gouderak)
  • ziekenfonds in Blija, januari 1925
  • de Gecombineerde Bonden van Werkgevers in ’t Landbouwbedrijf in de provincie Groningen, januari 1925
  • Kamer van Koophandel en Fabrieken in Groningen, januari 1925
  • Christelijk Nationale Werkmansbond, december 1924
  • Vereeniging van Nederlandse Werkgevers, in de vorm van een verhandeling van mr. P.W.J.H. Cort van der Linden, secretaris van deze vereniging, getiteld “Het ontwerp ziekte- en ongevallenwet 1925 verklaard en toegelicht voorzoover dit ontwerp afwijkt van de thans geldende ongevallenwetten” (98 p.) , maart 1925
  • de vereniging “Helpt Onderling” plaatsnaam onbekend, juli 1924
  • Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland te Leiden, december 1924
  • de “Centrale Onderlinge” september 1924
  • Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, 4 mei 1925

Verder verdient nog de aandacht:

  • drie artikelen van mr. B.J.M. van Spaendonck in “De Maasbode” september 1924


inv. nr. 50
Adressen aan de minister van Arbeid c.a. om te komen tot een verbetering van de sociale verzekering, 1914-1932

Lijst van adressanten:
  • Centrale Landbouwonderlinge, 4 maart 1914
  • Centrale Werkgevers Risico-Bank, Centrale Landbouwonderlinge en Tuinbouw Onderlinge, meerdere adressen en brieven, januari-februari 1914
    NB: beide bovenstaande adressen vormden tezamen een actie van Centraal Beheer
  • Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst, 25 februari 1924
  • Christelijke Besturenbond Leerdam
  • rapport van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst, afgedrukt in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, jaargang 1923, eerste helft, nr. 21, met de conclusie dat er een geneeskundige rijksdienst moet komen die voor alle sociale verzekeringen werkt en die onafhankelijk is
    NB: met een typering van de sociale verzekeringen in een Duitse (dwang), een Franse (private uitvoering) en een Angelsaksische groep (geen dwang, noch waarborgen, noch bijzondere rechtspraak); het Nederlandse stelsel lijkt nog het meeste op het Duitse, of beter nog het Oostenrijkse; de commissie die in opdracht van het hoofdbestuur het rapport opstelde bestond uit: C. Fehmers (voorzitter), D. Brocx, H.J. Coert, L. Heijermans, H.L.E. van den Berg (secretaris)
  • Koninklijk Nederlandsch Lanbouw-Comite, 19 november 1930 en 25 juli 1932


inv. nr. 53
Rapport van J.P. Werumeus Buning te Oosterbeek over de sociale verzekeringswetgeving, april 1943 De schrijver concludeert in zijn uit 1943 daterende nota dat de uitvoering over zeer veel instanties loopt en daardoor inefficiënt is. Hij bood zijn stuk per brief van 15 september 1945 aan mr. A.A. van Rhijn, voorzitter van de “Commissie tot herziening der Sociale Verzekeringswetten” aan . In een nota van 5 oktober 1945 aan de secretaris-generaal concludeert J.H. Klatte, administrateur in algemene dienst, dat het rapport niet veel nieuws biedt.


inv. nr. 64
Correspondentie met ds. G.H. Kersten over gemoedsbezwaren tegen de sociale verzekering, 1922 en 1934
Het dossier bestaat uit enkele brieven die niet zozeer over de principiële kanten van het verzet van bepaalde groepen gereformeerden handelen als wel over de praktijk van de uitvoering.


inv. nr. 68
Internationale congressen voor sociale verzekering in Den Haag en Parijs, 1910 en 1914 De aandacht verdienen:
  • een verslag van de conferentie in Den Haag gehouden op 6-8 september 1910 door dr. C.F.J. Blooker, oud-lid van de Tweede Kamer en buitengewoon lid van de Centrale Gezondheidsraad, en mr. R. Macalester Loup, voorzitter van het bestuur van de Rijksverzekeringsbank, [1910].
  • convocatie met programma voor een conferentie te houden van 21 tot 24 september 1914 in Parijs (deze conferentie is wegens de oorlog niet doorgegaan)



inv. nr. 69
Rapport van dr. J.C. Bolt over de sociale verzekeringswetgeving in Engeland, 1913 Het dossier bestaat uit het rapport (15 p.) en een brief waarin de minister van Landbouw c.a. de schrijver bedankt voor de toezending. De schrijver woonde in Rotterdam en maakte een reis naar Engeland om zich daar te laten informeren over het Engelse stelsel van sociale verzekeringen. Het rapport is gedateerd 12 november 1913 en plaatst het Engelse tegenover het Duits-Oostenrijkse stelsel.


inv. nr. 77
Reorganisatie en herziening van de sociale verzekering, 1922-1949

Deze bundel beslaat de perioden 1922-1923 en 1945-1947. De periode 1923-1945 vormt een nog niet verklaard hiaat, want ook in de jaren dertig wilde men de uitvoering van de sociale verzekeringen reorganiseren. Het gedeelte 1945-1949 bevat met name stukken van de z.g. Technische Commissie voor de sociale verzekering en veel brieven waarin gepleit wordt voor een betere oudedagsvoorziening.


De aandacht verdienen:

  • advies van de Raad van Arbeid in Amsterdam aan de minister van Arbeid over de noodzaak van een ziektewet, 8 november 1922
  • adviesaanvraag van de minister van Arbeid aan de Hoge Raad van Arbeid over een herziening van de sociale verzekering, 29 november 1922
  • brief van het Hoofdbestuur van de Algemene RK Werkgevers-Vereniging en het RK Verbond van Werkgeversvakverenigingen aan de Hoge Raad van Arbeid over de herziening van de sociale verzekering, 24 juli 1923
  • brief van de minister van Arbeid aan de voorzitter van de Ministerraad met twee nota’s, waarvan een geparafeerd met “G” [ = vermoedelijk mr. H.W. Groeneveld], over de herziening van de sociale verzekering, 1923
    NB: dit stuk ook in archief Ministerraad inv. nr. 205, nr. 114d (gedeponeerde stukken)
  • nota door dhr. J.M. Rudelstein, referendaris bij de Raad van Arbeid in Zwolle, over reorganisatie van de sociale verzekering, september 1945
    NB: de auteur pleit voor volksverzekeringen zonder loon- of welstandsgrenzen; met in de bijlage een overzicht van rechtsgronden die in de periode 1898-1930 in de discussie gebruikt zijn
  • plan van W. Vink te Ten Boer voor een sociale verzekering voor werknemers en kleine zelfstandigen, oktober 1945
  • dossier z.g. Technische Commissie, oktober 1945-januari 1946
    Deze commissie, waartoe de minister van Sociale Zaken in september 1945 het initiatief nam, bestond uit ambtenaren van het ministerie van Sociale Zaken. Volgens een brief van september 1945 van de minister zou de commissie zich mondeling laten voorlichten door "in aanmerking komende organisaties en instellingen uit het maatschappelijk leven" over de zojuist verschenen twee eerste delen van het rapport van de Londense Commissie-Van Rhijn. Benaderd werden: armenraden, vrouwenorganisaties en uitvoeringsorganen waaronder Centraal Beheer en de Rijksverzekeringsbank. In de brief van 17 september 1945 werden de punten opgesomd, waarover de commissie graag geadviseerd wilde worden. Deze punten hadden betrekking op:
    volksverzekering of arbeidersverzekering ?
    vorm van de premieheffing
    vorm van de uitkeringen
    uitvoering en administratie
    vrijwillige en verplichte verzekering
    de rol van de armenzorg in relatie tot de sociale verzekering.
    De Stichting van de Arbeid installeerde echter min of meer gelijktijdig een eigen commissie en deed dus niet mee met het initiatief van de minister. De eerste vergadering zou plaatsvinden op 31 januari 1946, maar dit werd uitgesteld tot 13 februari 1946. Na een tijdlang langs elkaar heen te hebben gewerkt, werkten Stichting en ministerie vanaf september 1947 gezamenlijk verder onder leiding van staatssecretaris Van Rhijn.
    De notulen van deze commissie bevinden zich niet in het dossier, wel enkele stukken, waaronder notulen, van de Medische Subcommissie van deze commissie. Deze werd geleid door de actuaris J.C. Schröder, wiskundig adviseur van de Rijksverzekeringsbank. De stukken dateren uit de periode juli 1946 - januari 1947
  • nota van de Algemene Bond van Gepensioneerden over maatregelen te nemen voor gepensioneerden van overheidsdiensten, januari 1946 en een nota van de afdeling Amsterdam van deze Bond over hetzelfde, [december 1945 of eerder];
  • notitie door U.J. Mansholt, arts te Winssum, over gebreken van het oude stelsel, door zijn broer S. Mansholt doorgezonden aan minister Drees, met ambtelijk commentaar, februari 1947
  • correspondentie tussen het ministerie van Sociale Zaken en het Centraal Planbureau over het verband tussen sociale verzekeringen en het nationaal inkomen, januari 1947
  • correspondentie tussen het ministerie en de Stichting van de Arbeid over door beide instanties opgestelde nota's over de toekomst van de sociale verzekering
  • correspondentie tussen het ministerie en de Vakgroep Variaverzekering (commerciële ongevallen-, ziekenhuiskosten en ziektekostenverzekering) over hun rol bij de herziening van de sociale verzekering, maart-juli 1946
  • brief van de minister aan de Stichting van de Arbeid over zijn voornemen met een wetsontwerp ouderdomsverzekering te komen, 9 mei 1947
  • stukken over een wetsontwerp "regelende de organen belast met de uitvoering der sociale verzekering", maart 1947;
  • brief van de Stichting van de Arbeid aan staatssecretaris Van Rhijn over een door de leden van de Stichting aanvaarde nota over de ziekengeld- en ongevallenverzekering door bedrijfsverenigingen, 1 september 1947, met het rapport
  • brief van staatssecretaris Van Rhijn aan het hoofd van de afdeling Arbeid II over een artikel van A.B. Michielsen in "De Maasbode" van 14 november 1947 over de situatie rond de sociale verzekering in België, getiteld "België docet"

inv. nr. 78

Reorganisatie en herziening van de sociale verzekering, 1922-1949

Deze bundel bevat veel stukken over het rapport van de Gemengde Commissie-Van Rhijn dat in 1948 gepubliceerd werd. Er werd veel gecorrespondeerd over het voorwoord van de minister. Na publicatie reageerden diverse instanties. Verder veel ambtelijke, interne nota's van het nieuwe hoofd van de afdeling Sociale Verzekering, dhr. A.C.M. van de Ven en staatssecretaris Van Rhijn. Het lijkt erop dat de Gemengde Commissie ook na de publicatie van haar rapport nog doorging met haar werk. In december 1948 functioneerde er in elk geval nog een Subcommissie Uitvoeringsorganisatie

De aandacht verdienen:

  • correspondentie tussen het ministerie en La Gro's Assurantiekantoor te Leeuwarden over de gevolgen die de uitbreiding van de sociale verzekering heeft voor de particuliere verzekeraars, april 1946 en juli 1948
  • brochure geschreven door H. van Barneveld getiteld "Een stem over de herziening der sociale verzekering" door de Vakgroep Variaverzekering in november 1948 aangeboden aan de minister van Sociale Zaken
  • toespraak gehouden door dhr. J. van Bruggen in de algemene vergadering van de Vereniging van Raden van Arbeid op 21 mei 1948, met een repliek van dhr. A.C.M. van de Ven (een concept opgezonden door het bureau van de Vereniging met zeer veel correcties aangebracht door de ambtenaren van de afdeling Sociale Verzekeringen en een netversie die werd teruggestuurd op 27 november 1948) handelend over rapport van de Gemengde Commissie
  • nota van de Commissie van Samenwerking uit de Bedrijfsraden met een reactie op het rapport van de Gemengde Commissie, 24 februari 1949
  • twee rapporten van de Vereniging van Raden van Arbeid over de reorganisatie van de sociale verzekering, resp. december 1948 en januari 1949
  • correspondentie tussen het ministerie en de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst over hun medewerking aan de Gemengde Commissie, november 1948-april 1949
    NB: met de notulen van de 6de vergadering van de Subcommissie Uitvoerings-organisatie van 2 december 1948
  • samenvattend schematisch overzicht vermoedelijk opgesteld door de afdeling Sociale Verzekering van het ministerie van de reacties op het rapport van de Gemengde Commissie-Van Rhijn, 1949
    reacties van:
    Katholieke Arbeidersbeweging
    Nederlands Verbond van Vakverenigingen
    Christelijk Nationaal Vakverbond
    Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers
    Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond
    Algemene Katholieke Werkgeversvereniging en het RK Verbond van Werkgevers-Vakverenigingen
    Nederlandse Katholieke Middenstandsbond
    Christelijke Middenstandsbond
    Koninklijke Nederlandse Middenstandsbond
    Nederlands Verbond van Middenstandsverenigingen


inv. nr. 82
Beleid ten aanzien van de sociale verzekeringen gevoerd door het ministerie van Sociale Zaken in Londen, 1941-1944
NB: de inventarisbeschrijving “Correspondentie in Engeland gevoerd betreffende de uitvoering der sociale verzekering in Nederland tijdens de oorlog, 1941-1945” is onjuist.
Deze bundel bestaat uit enkele dossiers die op het ministerie van Sociale Zaken te Londen zijn aangelegd en die voornamelijk betrekking hadden op gebeurtenissen en activiteiten in de jaren 1943-1945.
Het dossier bestaat vermoedelijk uit delen van het Londense archief die na de oorlog op het ministerie zijn verzameld.
De bundel bestaat uit de volgende onderdelen:
  • diverse onderwerpen, 1944-1945
  • koninklijke besluiten en andere wettelijke maatregelen, 1944-1945
  • rapporten en radiotoespraken, 1943-
  • stukken afkomstig van het ministerie van Buitenlandse Zaken, 1940-
  • de Londense Commissie-Van Rhijn, 1943-1945
  • de Commissie voor Sociale Verzekering in bevrijd gebied, 1944-1945
  • Sociale Coördinatiecommissie en Adviescollege arbeidszaken van het Militair Gezag, 1944-1945
  • personeelsbeleid en benoemingen bij de Raden van Arbeid, 1944-1945.


inv. nr. 83
Sociale verzekeringen in bezet gebied, 1943.
De aandacht verdient:
  • een brief van dhr. C. van Ravenswaaij, gemachtigde voor sociale zaken bij de gemeente Utrecht [tevens lid van de NSB], aan de waarnemend secretaris-generaal van Sociale Zaken met een nota over de vele fouten en slordigheden die gemaakt worden bij de uitvoering van het Ziekenfondsenbesluit 1941 en andere na 1940 genomen maatregelen, met antwoord van de waarnemend secretaris-generaal, 1943.


inv. nr. 95
Commissie van Overleg uitvoeringsorganen sociale verzekering, 1920-1929 Al spoedig na de inwerkingtreding van de Invaliditeitswet en de Ouderdomswet deden zich problemen voor bij de uitvoering. De minister van Arbeid besloot daarom een commissie van overleg in te stellen die op 11 oktober 1920 voor het eerst bijeenkwam, maar na 1922 geruisloos ophield te bestaan. In 1929 riep de minister van Arbeid c.a. op instigatie van de Vereniging van Raden van Arbeid de commissie opnieuw bijeen. Deze maal kwam het slechts tot één vergadering op 4 juni 1929. De commissie bestond uit ambtelijke vertegenwoordigers van de Verzekeringsraden, de Rijksverzekeringsbank, de afdeling Arbeidersverzekering en de Vereniging van Raden van Arbeid.
De aandacht verdienen verder nog:
  • notulen van de vergaderingen van: 11 oktober 1920, 15 maart 1921, 7 maart 1922 en 4 juni 1929.
    NB: in inv. nr. 99 bevinden zich notulen van een “Commissie voor Centraal Overleg inzake de sociale verzekering” van 4 oktober 1921; vermoedelijk betreft het dezelfde commissie.
  • brief van de Verzekeringsraad aan de minister om ook onbezoldigde leden van de uitvoeringsorganen deel te laten nemen aan de commissie, 16 mei 1929
  • brief van de Verzekeringsraad te Arnhem aan de minister van Arbeid over de problemen die zich voordoen bij de uitvoering van de nieuwe sociale verzekeringswetten, onder meer ook de verhouding tussen de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, 29 juni 1920


inv. nr. 99
Commissie van Overleg tussen de Rijksverzekeringsbank en vertegenwoordigers van de centrale organisaties van werkgevers en werknemers, 1932-1939
De inwerkingtreding van de Ziektewet en negatieve publiciteit over de wijze waarop de Rijksverzekeringsbank de Ongevallenwet uitvoerde brachten het bestuur van de bank ertoe om eind 1931 in regulier overleg te treden met de sociale partners. De bedoeling was “een werkcommissie in het leven te roepen ter behandeling, eventueel bestudeering, van allerlei zaken en onderwerpen, die op de uitvoering der Ongevallenverzekering en der Invaliditeitswet betrekking hebben; uiteraard zullen ook klachten worden behandeld” ( notulen 29 juli 1932). Bij de vermoedelijk eerste vergadering van 18 december 1931 waren aanwezig vertegenwoordigers van: het Verbond van Nederlandse Werkgevers, het R.K. Verbond van Werkgeversvakverenigingen met de Algemene R.K. Werkgeversvereniging, de Vereniging van Christelijke Werkgevers en Groothandelaars in Nederland, het Centraal Overleg in Arbeidszaken, het Christelijk Nationaal Vakverbond, de Nederlandse Vakcentrale, het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, het R.K. Werkliedenverbond, de Nederlandse R.K. Middenstandsbond, de Christelijke Middenstandsbond , de Koninklijke Nederlandse Middenstandsbond en de Rijksverzekeringsbank (bestuur, medische adviseur, chef medische afdeling, chef afdeling Ongevallenwetten en agent in speciale dienst).
In de commissie ontstond echter de neiging om niet alleen de uitvoering van wetten, maar ook de wetgeving zelf aan de orde te stellen. Bij de werknemersvakcentralen leefde de behoefte aan inspraak in de door de regering gevoerde sociale politiek. In dat opzicht kan deze commissie gelden als een zij het gebrekkige voorloper van de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad die pas na de oorlog tot stand zouden komen. In 1935 maakten de werkgeverscentrales echter bezwaar tegen behandeling van voorstellen tot wetswijziging in de commissie. Bij de daarop volgende briefwisseling kwam ook de positie van de Raad van Toezicht van de Rijksverzekeringsbank aan de orde.
De commissie wordt in de jaren dertig meestal Permanente Commissie van Overleg met het bestuur van de Rijksverzekeringsbank genoemd, maar had geen wettelijke basis.
De aandacht verdienen:
  • notulen van de vergaderingen van: 18 december 1931 (concept en minuut), 29 juli 1932, 12 mei 1933, 15 september 1933, 3 november 1933, 30 november 1933, 7 juni 1935, 26 mei 1939 (extract)
  • brief van het Verbond van Nederlandse Werkgevers aan de minister van Sociale Zaken over de taakstelling van de commissie, 31 oktober 1935
  • brief van het bestuur van de Rijksverzekeringsbank aan de minister met een reactie op de vorige brief, 19 november 1935, met 10 bijlagen
  • lijst van in de jaren 1932-1935 door de commissie behandelde onderwerpen die verband houden met wenselijke geachte wetswijzigingen
  • brief van de drie grote werknemersvakcentrales (NVV, CNV en RKWV) aan de minister van Sociale Zaken met een verzoek om een audiëntie, 30 november 1935
  • brief van de minister van Sociale Zaken aan de leden van de commissie met een verslag van het op 6 januari 1936 gevoerde overleg over de commissie, 13 januari 1936
  • brief van de drie werknemersvakcentrales (NVV, CNV en RKWV) aan de minister met een verzoek om een audiëntie toe te willen staan, 16 maart 1936
  • brief van de werkgeverscentrales aan de minister van Sociale Zaken over het karakter van de commissie, waarin zij instemmen met de interpretatie door de minister in zijn brief van 27 april 1936, 6 juli 1936
  • briefwisseling tussen de minister van Waterstaat en de Raad van Toezicht op de Rijksverzekeringsbank over de taak van de Raad, 1917
  • brief van het bestuur van de Rijksverzekeringsbank aan de minister van Arbeid c.a. over de verhouding tussen het bestuur van de bank en de Raad van Toezicht, 23 november 1923
  • bericht in “De Strijd” (weekblad van het NVV) over het functioneren van de commissie, 2 maart 1934
  • overzicht van de werkzaamheden van de commissie in het jaar 1936


inv. nr. 102
Staatscommissie-Van Bruggen Staatscommissie-Van Bruggen, 1940-1948.
Het dossier bevat de volgende stukken:
  • plan van de Commissie om de Rijksverzekeringsbank een enquête te laten uitvoeren onder ambachtslieden in verband met een ouderdoms- en invaliditeitsverzekering, 1943;
  • verslag van de technische subcommissie over de wijze van financiering van een ouderdoms- en invaliditeitsverzekering voor kleine zelfstandigen, december 1945;
  • stukken over de ontbinding van de Commissie, met twee nota’s door J. van Bruggen over resp. het door de Commissie gevoerde beleid en de ouderdoms- en invaliditeitsvoorziening voor kleine zelfstandigen en weduwen en weeskinderen van arbeiders, 1946;
  • minuut van de voorgenoemde nota door J. van Bruggen over de ouderdoms- en invaliditeitsvoorziening voor kleine zelfstandigen en weduwen en weeskinderen van arbeiders, z.j. [december 1945-januari 1946];
  • decoratie van Van Bruggen (Ridder Nederlandse Leeuw), 1946;
  • honorarium van secretaris Bakker, 1948;
    NB: de commissie bracht in 1942 alleen een interim-rapport uit, maar dit bevindt zich niet in het dossier. Wel blijkt uit het dossier dat het in 1942 werd toegezonden aan de bibliotheken van de Eerste en de Tweede Kamer.


inv. nr. 194
Ongevallenwetgeving in andere landen, 1905-1924 Via de diplomatieke dienst werden inlichtingen ingewonnen over ongevallenwetten in Spanje, het kanton Sankt Gallen in Zwitserland en Spanje.
De aandacht verdienen:
  • rapport van de consul-generaal te Parijs over wijzigingsvoorstellen van de Franse ongevallenwet van 1898, 1905;
  • stukken over de verzekering tegen werkloosheid in het kanton Sankt Gallen, 1905;
  • inlichtingen over de Franse ongevallenwet, 1907;
  • verzoek van de commissie herziening Ongevallenwet van de Rijksverzekeringsbank aan de Nederlandse regering om informatie over de Spaanse ongevallenwet en de opleiding van invalide werklieden, 1921-1924


inv. nr. 229
Commissie belast met het onderzoek naar de resultaten van de risico-overdracht bij de uitvoering van de Ongevallenwet, 1913-1916
Het dossier bevat alleen stukken over de samenstelling van de commissie, geen notulen, briefwisseling, verslagen van verhoren (er werden mensen opgeroepen om inlichtingen te geven) of een eindrapport.
De commissie werd ingesteld bij ministeriële beschikking van 22 maart 1913 en bestond uit de volgende leden:
dr. A.S. Talma, oud-minister van Arbeid c.a. (voorzitter)
dr. D. Bos
J.E.W. Duys
mr. D.A.P.N. Koolen
J.R. Snoeck Henkemans
mr. M. Tydeman jr. en
W. de Vlugt
en tot secretarissen:
mr. W.A. van Emden (raadadviseur van het ministerie van Landbouw c.a.)
mr. W.A. Groeneveld (hoofdcommies bij voornoemd ministerie)


inv. nr. 233
Plaatselijke commissies voor de ongevallenverzekering, vernietiging van hun archieven, 1921-1924
Volgens een KB van 23 november 1921, nr. 53, mochten de archieven van de per 1 oktober 1921 opgeheven plaatselijke commissies voor de ongevallenverzekering worden vernietigd. In 1924 wendde de gemeentearchivaris van Vlaardingen zich tot de minister van Arbeid c.a. met de vraag wat hij met het bijna volledige archief van de Vlaardingse commissie moest doen. Als bijlage bevat deze brief een inventaris van het archief. Deze commissies stoelden op art. 86 van de Ongevallenwet-1901.


inv. nr. 276
Jaarverslagen van de Raad van Toezicht op de bedrijfsverenigingen die de Land- en Tuinbouwongevallenwet (1923) uitvoeren, 1923-1948
Anders dan in de inventaris wordt vermeld, betreft dit inv. nr. de Raad van Toezicht ingesteld krachtens de Land- en Tuinbouwongevallenwet van 1923. Deze wet valt buiten het kader van deze gids.


inv. nr. 312
Onderzoek door prof. dr. J.C. Kluyver en C.L. Landré naar een invaliditeits- en ouderdomswet, 1901-1905
Zie hiervoor ook de adviezen van de Raad van State.
Prof. dr. J.C. Kluyver was hoogleraar in de wiskunde aan de Universiteit van Leiden, C (Corneille) L. Landré was actuaris bij de Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente te Amsterdam. Beide heren kregen in 1901 en nogmaals in oktober 1904 van de ministers van resp. Waterstaat c.a. (Lely) en Binnenlandse Zaken (Abraham Kuyper) de opdracht een onderzoek in te stellen naar de baten en lasten van een invaliditeits en ouderdomsverzekering. Een eerste rapport werd eind oktober 1901 opgezonden naar het ministerie van Waterstaat c.a. In september 1901 zond dr. W.A. Poort uit Leeuwarden echter een nota in met een ander stelsel van financiering, waarop Kluyver c.a. werd gevraagd te reageren. Prof. Kluyver stelde in antwoord op een verzoek van het ministerie gedaan in juli 1903 nog een nota op over een pensioenregeling voor huisvrouwen van arbeiders, welke nota in september van dat jaar gereed kwam. In 1904 werd nogmaals gerapporteerd. In januari 1905 overleed dhr. Landré.
Het dossier bevat de correspondentie tussen minister en onderzoekers en diverse rapporten met wiskundige berekeningen.
De aandacht verdienen:
  • Rapport getiteld “Wettelijke verplichting van werklieden om zich te verzekeren tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit of ouderdom” uitgebracht aan de minister van Waterstaat c.a., mei 1901 (gedrukt; 40 p.)
  • Nota opgesteld door prof. Kluyver en dhr. Landré met een vergelijking van hun stelsel met dat ontworpen door dr. Poort, oktober 1901
  • nota getiteld “Pensioenregeling voor de huisvrouwen der werklieden” (23 p.) met als bijlage een tabel met de aantallen verzekeringsplichtige mannen en vrouwen, verdeeld in gehuwd en ongehuwd, afgeleid uit de volkstelling van 1899, september 1903
  • brief van prof. Kluyver aan de minister van Binnenlandse Zaken waarin hij stelt dat er alleen een evenwicht tussen baten en lasten tot stand kan komen, wanneer het pensioengerechtigde leeftijd zou worden gesteld op 70 jaar, 13 juni 1904
  • bezwaren van dhr. Peek, wiskundig adviseur van de Rijksverzekeringsbank, tegen de berekeningen van Kluyver c.a. en correspondentie daarover, 1904
  • rapport van een onderzoek naar de financiering van de ontworpen verzekering,, augustus 1904 (22 p. met statistische bijlagen)
  • rapport van een onderzoek als voor, januari 1905 (32 p.)
  • Koninklijk Besluit van 5 mei 1905 waarin aan prof. Kluyver een bedrag van Fl. 2.160,07 wordt toegekend wegens het door hem en wijlen dhr. Landre verrichte onderzoek


inv. nr. 327
Vragen en voorstellen aan de minister en de Tweede Kamer over de invaliditeits- en ouderdomsverzekering, 1903-1947
Het dossier bevat diverse rekesten met plannen
De aandacht verdienen de volgende plannen en rekesten:
  • diverse plannen van dhr. S.W. Hanau te Scheveningen voor een ouderdomsverzekering, 1903-1909
  • adres van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij aan de Tweede Kamer over de bedrijfspensioenregeling van haar personeel, maart 1910
  • adres van de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers aan de Tweede Kamer met een pleidooi voor een “van overheidswege geleide en gesteunde vrijwillige voorziening” voor iedereen, oktober 1912
  • motie van de Vooruitstrevend Liberale Kiesvereniging “Rotterdam” ten gunste van het wetsontwerp ouderdomsrenten van minister Treub, juli 1914
  • motie van de Vrijzinnige Kiesvereniging te Hoek van Holland ten gunste van het wetsontwerp ouderdomsrenten van minister Treub, november 1914
  • adres van de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Tweede Kamer over het wetsontwerp ouderdomsrenten van minister Treub, december 1915
  • plan van dhr. S.W. Hanau te Scheveningen voor een deel verplichte en deels vrijwillige ouderdomsverzekering, met commentaar van mr. H. Groeneveld, chef van de afdeling Arbeidersverzekering, september 1917
  • brief van de Nederlandsche Centrale Vereeniging tot bestrijding der Tuberculose aan de minister van Arbeid over het gebruik van gelden uit het invaliditeitsfonds voor de verpleging van tuberculoselijders, februari 1919, met overdruk van een artikel over dit onderwerp uit het tijdschrift “Tuberculose” van december 1918, nr. 4
  • petitie van de Bond voor Staatspensionering aan de minister van Arbeid om invoering van het staatspensioen, mei 1922
  • rekest van de Nederlandsche Vereeniging ter bevordering van het Levensverzekeringswezen aan de minister van Arbeid om de Ouderdomswet buiten werking te stellen, februari 1924
  • plan van dhr. W.F. Werner te Den Haag voor een staatspensioen, maart 1927
  • rekest en twee nota’s van de Nederlandsche Vereeniging ter bevordering van het Levensverzekeringswezen gericht tegen de vrijwillige ouderdomsverzekering zoals deze geregeld is in de Ouderdomswet, maart – mei 1929
  • rekest van de Nederlandsche Protestantsch-Christelijke Schippersbond aan de minister van Sociale Zaken om een betere ouderdomsverzekering, april 1934
  • adres van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers aan de Tweede Kamer over het wetsontwerp tot wijziging van de Ouderdomswet, mei 1929
  • rekest van de Vereeniging Bond van Gepensionneerde Mijnwerkers in Limburg aan het Algemeen Mijnwerkersfonds om verbetering van de pensioenregeling, maart 1942
  • brief van het Pensioenfonds voor de Grafische Vakken aan de minister van Sociale Zaken over de verhouding tussen de toekomstige wettelijke ouderdomsvoorziening en de bedrijfspensioenfondsen, mei 1947.


inv. nr. 378
Medische dienst in verband met de uitvoering van de Invaliditeitswet, 1918-1919.
De vraag luidde of de Raden van Arbeid bij de keuringen nodig voor de Invaliditeitswet geen gebruik zouden kunnen maken van de al bestaande medische dienst van de Arbeidsinspectie of dat de gezamenlijke raden een eigen medische dienst zouden moeten hebben.
Behalve wat correspondentie bevat het dossier een verslag van een oriënterende bespreking op 28 november 1919 waaraan deelnamen de bezoldigde leden van de Verzekeringsraden in Arnhem en Den Haag, de waarnemend directeur-generaal van de Arbeid en de chef van de afdeling Arbeidersverzekering. De conclusie was dat er beter twee diensten, een van de Arbeidsinspectie en een van de Raden van Arbeid, zouden moeten zijn, die echter wel moesten samenwerken.


inv. nr. 398
Vragen van kamerleden over de Invaliditeitswet en de invaliditeitsverzekeringen, 1913-1949 Dit dossier bevat de volgende vragen:
  • mr. V.H. Rutgers, lid Tweede Kamer, over het recht op een invaliditeitsrente van personen die in een armhuis worden verzorgd, november 1913
  • dhr. Duymaer van Twist, lid Tweede Kamer, over het feit dat aan vroegere bewoners van het eiland Schokland de onderstand die zij van rijkswege ontvangen, is ingehouden op hun invaliditeitspensioen, 1914
  • mr. V.H. Rutgers, lid Tweede Kamer, over de vertraging die is ontstaan in de uitvoering van de Invaliditeitswet door het aftreden van minister van Financiën Treub, 1916
  • dhr. Bomans, lid Tweede Kamer, of ook handelsreizigers en anderen die een provisie krijgen, onder de Invaliditeitswet vallen, 1919
  • dhr. Niemeijer, lid Tweede Kamer, over de verzekeringsplicht voor de Invaliditeitswet van die arbeiders, voor wie de werkgever een verzekering wegens invaliditeit en ouderdomspensioen heeft afgesloten, 1919
  • dhr. Haazevoet, lid Tweede Kamer, over de verschillende interpretaties toegepast door Raden van Arbeid bij typografen die onder een CAO vallen, 1920
  • dhr. Duys, lid Tweede Kamer, over de trage uitvoering van de Ouderdomswet door de Rijksverzekeringsbank, 1920 (handelingen Tweede Kamer 25 maart 1920)
  • J. van den Tempel, lid Tweede Kamer, over de verzekeringsplicht van ambtenaren en arbeiders die tijdelijk in dienst zijn bij het Rijk, 1921
  • dhr. Ter Hall, lid Tweede Kamer, over de verzekeringsplicht van dienstboden uit andere landen die hier tijdelijk werkzaam zijn, 1922
  • dhr. van Beresteijn, lid Tweede Kamer, over het feit dat gemeentebesturen in bepaalde opzichten anders worden behandeld dan particuliere werkgevers, 1922
  • dhr. ir. van der Waerden, lid Tweede Kamer, of provincies en waterschappen ook vallen onder de regeling die de minister aan kamerlid Van Beresteijn (zie vorige vraag) beloofd heeft, 1922
  • dhr. Duys, lid Tweede Kamer, over de verzekeringsplicht van arbeiders in de werkverschaffing, 1923
  • dhr. Dresselhuys, lid Tweede Kamer, over personen die een nevenbetrekking in gemeentedienst hebben en voor wie de gemeente een bedrag als wiskundige reserve moet storten, 1923
  • dhr. Smeenk, lid Tweede Kamer, of arbeiders in de werkverschaffing niet onder de Invaliditeitswet horen te vallen, 1927
  • dhr. Bierema, lid Tweede Kamer, over de onjuiste handelwijze van de Raad van Arbeid in Heerenveen, bij de navordering van premies, 1927
  • dhr. van den Heuvel, lid Tweede Kamer, over de betaling van premie voor arbeiders die in de Ziektewet zitten, 1930
  • dhr. Braat, lid Tweede Kamer, over de weigering van de Raad van Arbeid in Brielle, om aan landbouwers uitstel van premiebetaling voor de Invaliditeitswet te verlenen, 1930
  • dhr. Boon, lid Tweede Kamer, over de door gemeenten ten onrechte gestorte wiskundige reserve bij de Rijksverzekeringsbank, dit gezien het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1930, 1931
  • dhr. Kupers, lid Tweede Kamer, over het plakken van dagzegels voor arbeiders die maar drie dagen in de week werkzaam zijn, 1932
  • dhr. Maenen, lid Tweede kamer, over de vertraging bij het toekennen van een rijksbijdrage aan de invaliditeitsverzekering van mijnarbeiders, 1932
  • dhr. C.N. van Dis te Gouda, lid Tweede Kamer, over de verzekeringsplicht van de Gereformeerde Gemeente te Gouda, 1949.


inv. nr. 399
Adressen aan de minister van Arbeid over de invaliditeitsverzekering, 1919-1922 De volgende adressen zijn van belang:
  • adres van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam aan de minister van Arbeid c.a. met diverse grieven tegen de Invaliditeitswet en een pleidooi om ook bij deze wet risico-overdracht mogelijk te maken, 1920, met in de kantlijn geschreven “Posthuma !”
  • adres van de Raad van Arbeid in Amsterdam aan de Tweede Kamer over de uitvoering van art. 373a van de Invaliditeitswet, oktober 1922


inv. nr. 437
Onderzoek verricht naar de wettelijke ouderdomspensioenen in Groot-Brittannië en Denemarken, 1909-1912
Het gaat om twee in opdracht van de minster van Landbouw, Handel en Nijverheid ingestelde onderzoekingen, namelijk dat van mr. W.H.A. Elink Schuurman naar de situatie in Denemarken en dat van jhr. mr. B.C. de Savornin Lohman en mr. V.H. Rutgers naar de toestand in Groot-Brittannië. Het dossier bevat het gedrukte 131 pagina’s tellende rapport van Elink Schuurman uit juli 1909 en brieven en andere stukken over het onderzoek, maar niet het rapport van dhr. Lohman. Dit laatste onderzoek was gericht op de uit 1908 daterende Old Pensions Act en de Friendly Societies en de rol die zij zouden gaan spelen wanneer nieuwe sociale verzekeringen van kracht zouden worden. Het rapport werd in april 1912 aan een groot aantal personen en instanties toegezonden, nadat het Tweede-Kamerlid Duys in maart 1912 had gevraagd om publicatie ervan.


inv. nr. 438
Vragen van kamerleden over de ouderdomsverzekering, 1916-1938 Het dossier bevat de volgende vragen:
  • dhr. Rutgers, lid van de Tweede Kamer, over de verhouding tussen het wetsontwerp ouderdomsverzekering en de Invaliditeitswet, 1916
  • dhr. Ter Hall, lid van de Tweede Kamer, over een niet nader genoemde inrichting die de ouderdomsrente van zijn bewoners inhoudt, 1920
  • dhr. Snoeck Henkemans, lid van de Tweede Kamer, over diverse aspecten van de invaliditeits- en de vrijwillige ouderdomsverzekering, 1921
  • dhr. baron Wittert van Hoogland, lid van Eerste Kamer, om de vrijwillige ouderdomsverzekering uit te breiden tot een volledige volksverzekering, 1921
  • dhr. Duys, lid van de Tweede Kamer, met enkele vragen over de resultaten van de vrijwillige ouderdomsverzekering en het inkomen van de agenten van deze verzekering, 1924
  • mevr. Bakker-Nort, lid van de Tweede Kamer, over het verschil in uitkeringshoogte tussen mannen en vrouwen in de vrijwillige ouderdomsverzekering, 1924
  • dhr. Braat, lid van de Tweede Kamer, over een conflict tussen dhr. A. Spoon, assuradeur bij de Raad van Arbeid in Haarlem, en deze raad, 1926
  • dhr. Bomans, lid van de Tweede Kamer, over de z.g. self supporting verzekering [een onderdeel van de vrijwillige ouderdomsverzekering waar het rijk niet aan bijdroeg] , 1927
  • dhr. Duys, lid van de Tweede Kamer, over vermeende misbruiken bij de acquisitie van de vrijwillige ouderdomsverzekering, met name in het noorden des lands, 1927
  • dhr. Bakker, lid van de Tweede Kamer, over de ontwikkeling van de vrijwillige ouderdomsverzekering na de meest recente wijziging van de Ouderdomswet, 1930/1
  • dhr. Drop, lid van de Tweede Kamer, over een positieverbetering van de agenten en inspecteurs van de vrijwillige ouderdomsverzekering, 1938


inv. nr. 463
Correspondentie met prof. dr. J.C. Kluyver over de motie-Troelstra over het staatspensioen, 1911-1913
Het Tweede-Kamerlid Troelstra vroeg op 5 december 1911 in een motie om een premievrij pensioen van Fl. 2 in de week voor personen van 70 jaar en ouder [dit was een voorbode van het in 1913 aangenomen amendement-Duys]. De minister van Landbouw c.a. vroeg daarop advies aan prof. Kluyver, hoogleraar aan de Universiteit van Leiden, hoeveel deze maatregel zou gaan kosten. Op basis van gegevens uit de volkstellingen maakte Prof. Kluyver daarop verscheidene berekeningen. Behalve enkele brieven gewisseld de minister en prof. Kluyver bevat het dossier twee gedrukte berekeningen d.d. 28 april 1911 en september 1912 die aan de Tweede Kamer werden toegezonden en te vinden zijn in de Handelingen, zitting 1910/11, nr. 258 en zitting 1912/13, nr. 58.


inv. nr. 464
Uitbreiding van de vrijwillige ouderdomsverzekering tot een van staatswege geëxploiteerde volksverzekering, 1920
Bij brief van 23 juli 1920 stelde dr. A. Winter, adviseur voor de vrijwillige ouderdomsverzekering, aan de minister van Arbeid voor de bestaande ouderdomsverzekering uit te breiden tot een door de staat geëxploiteerde volksverzekering. De minister voelde daar veel voor en droeg dhr. Winter op om samen met dhr. K. Lindner, wiskundig adviseur van de Rijksverzekeringsbank, een plan te maken. Dit resulteerde in een in december 1920 ingeleverd plan met een wetsontwerp betreffende exploitatie van een staats-levensverzekeringsbedrijf en een ontwerp-bedrijfsreglement. De opstellers dachten aan een zeer autonoom bedrijf, zoals dat van de Staatsmijnen. Uitvoering door ambtelijke organisaties zoals de Raden van Arbeid raadden zij af. In een eerdere brief van 27 september 1920 waarschuwden zij echter de minister voor oppositie van de commerciële verzekeraars.
Het dossier bestaat uit correspondentie, het wetsontwerp en een ontwerpbedrijfsreglement.


inv. nr. 465
Overleg met de Bond voor Staatspensionering over het ouderdomspensioen, 1949 De Bond was voorstander van een premievrij bodempensioen dat dan kon worden aangevuld met een bedrijfspensioen. Het dossier bevat enkele brieven en een verslag van een onderhoud op 4 augustus 1949 van de minister, staatssecretaris Van Rhijn en dhr. mr. A.C.M. van de Ven met het hoofdbestuur van de Bond. Deze bleef echter gekant tegen een verplichte verzekering.


inv. nrs. 466 en 467
Noodwet Ouderdomsvoorziening, 1946-1947 Inv. nr. 466 bevat een conceptwetsontwerp met memorie van toelichting en het advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 10 februari 1947.
Inv. nr. 467 met een circulaire van 21 december 1946 en een adres van de Christelijk Democratische Volkspartij (voorheen Christelijk Democratische Unie) aan de Tweede Kamer.


inv. nr. 488
Correspondentie met de Algemene Bond van Ouden van Dagen over de financiële positie van bejaarden, 1945-1949
Het dossier vangt aan met een gedrukt plan voor een “verbeterde Ouderdoms-pensioneering, bestrijding der werkloosheid en opheffing werkloozensteun” uit februari 1941. De maker ervan, dhr. P.C. Trouwborst, woonachtig in Rotterdam, richtte na de bevrijding de Algemene Bond van Ouden van Dagen op, werd daarvan voorzitter en bestookte de koningin en het ministerie van Sociale Zaken met zijn plan dat voorzag in een pensioen voor iedereen op 55 –jarige leeftijd.
Het dossier bestaat verder uit een groot aantal brieven van het bestuur van de Bond aan de minister van Sociale Zaken. In oktober 1945 zond de Bond het plan toe aan staatssecretaris Van Rhijn, die dhr. J.C. Schröder, wiskundig adviseur van de Rijksverzekeringsbank, om advies vroeg. Deze wees het als ondoordacht en ondeugdelijk van de hand.


inv. nr. 489
Algemene Bond van Ouden van Dagen, statuten en benoeming van bestuursleden, 1947-1949 Enkele stukken over de Bond die op 23 juli 1945 te Rotterdam werd opgericht en in januari 1947 ongeveer 5.000 leden telde, waarvan 3.800 in Rotterdam.
Van belang is verder:
  • statuten en huishoudelijk reglement, 24 oktober 1945
  • rapport van het Centraal Archief en Inlichtingenbureau inzake Maatschappelijk Hulpbetoon voor Nederland, februari 1947
  • brief van het hoofd van de afdeling Sociale Verzekering aan de minister van Sociale Zaken met als conclusie dat men deze Bond niet au serieux kan nemen, 16 februari 1948.


inv. nr. 492
Wetsontwerp beroepsziekten, 1907-1913 Dit wetsontwerp werd bij koninklijke boodschap van 27 november 1912 ingediend bij de Staten-Generaal, maar bracht het niet tot een wet. Pas in de jaren twintig werd de Ongevallenwet-1921 aangevuld met enkele bepalingen over beroepsziekten. De Centrale Gezondheidsraad adviseerde twee maal negatief op het wetsontwerp.
De aandacht verdienen:
  • het wetsontwerp met koninklijke boodschap van 27 november 1912
  • brief van de Centrale Gezondheidsraad aan met de minister van Landbouw c.a. met een advies, 28 augustus 1913; het advies is voorbereid door een commissie bestaande uit: H.A. van IJsselsteijn, E.A. Keuchenius, dr. N.P. van Spanje en dr. J.W. Jenny Weyerman
    NB: het preadvies, tevens advies bevindt zich in inv. nr. 494
  • brief van de Centrale Gezondheidsraad aan de minister van Landbouw c.a. met een advies opgesteld door een commissie uit zijn midden bestaande uit dr. C. Eijkman, dr. H.F. Kuijper en mr. H. Reuijl, 11 december 1911
  • brief van de Centrale Gezondheidsraad aan de minister van Landbouw c.a. met enkele vragen over het wetsontwerp, 12 februari 1908


inv. nr. 494
Overleg met bonden, overheidsinstanties en particulieren over het voorontwerp ziektewet, 1926-1929
De aandacht verdienen de volgende stukken:
  • brief van de Ned. R.K. Fabrieksarbeiders(sters)bond “Sint Willibrordus” aan de minister van Arbeid c.a. over het gebrek aan medezeggenschap van de arbeiders bij het beheer van sommige fabriekskassen, bijvoorbeeld in Maastricht, 3 december 1926
  • brief van W.D. van Hoogenhuyze te Rotterdam aan de minister van Arbeid c.a. met een nota getiteld “Ziektewets-verkrachting”, 22-24 april 1929


inv. nr. 513
Studiereis van mr. J.A.N. Patijn en mr. V.H. Rutgers naar Duitsland voor een onderzoek naar de werking van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aldaar, 1910
Krachtens een KB van 16 juni 1910, nr. 35, werden mr. Patijn, referendaris bij het ministerie van Landbouw c.a., en mr. V.H. Rutgers te Hilversum naar Leipzig, Dresden, Kötschen-Brode en Tetschen gestuurd om inlichtingen in te winnen over de aldaar bestaande ziekenkassen en herstellingsoorden. De minister had dit nodig voor zijn wetsontwerpen Ziekte- en Invaliditeitswet.
Het dossier bestaat uit het rapport (11 p.) en enige correspondentie.


inv. nr. 596
Onderzoek naar de wijze waarop de Duitse ziekenkassen de controle uitvoeren, 1929-1930 De in inv. nr. 597 beschreven commissie stelde ook een onderzoek in naar de wijze waarop de Duitse ziekenkassen de controle uitvoerden. In november-december 1929 bezocht zij Hamburg, Belrijn, Leipzig, Euskirchen, Hermülheim, Keulen en Essen. Zij bracht haar rapport uit op 8 januari 1930 en adviseerde daarin de controle van de ziekteverzekering en de medische behandeling van zieken geheel gescheiden te houden en een groot deel van de controle aan leken over te laten.
Het dossier bevat correspondentie en het gedrukte rapport.


inv. nr. 597
Adviescommissie voor de uitvoering van de ziekteverzekering door de Raden van Arbeid Deze commissie werd ingesteld bij beschikking van de minister van Arbeid c.a. van 9 september 1929 en had tot taak de invoering van de Ziektewet voor te bereiden, althans voor zover het de Raden van Arbeid betrof. De commissie bestond uit:
mr. W.H.M. Werker, lid van de Verzekeringsraad, als voorzitter
H.J.F. Smulders, lid van de Verzekeringsraad
J.S. Ruppert jr., lid van de Verzekeringsraad
P. Keulemans, voorzitter van de Raad van Arbeid in Amsterdam
I. Keesing, voorzitter van de Raad van Arbeid in Utrecht
mr. dr. J. van Bruggen, voorzitter van de Raad van Arbeid in Dordrecht
mr. C.G. van Eck en mr. J.E.B. van Lier, secretarissen.
De commissie werd ontbonden in 1930 (beschikking minister van Arbeid c.a. van 6 juni 1930).
De aandacht verdienen de volgende stukken:
  • notulen van de vergadering van 29 oktober 1929
  • lijst met namen en adressen van bedrijfsverenigingen die graag aan de besprekingen van de commissie wilden deelnemen, augustus 1929.


inv. 600
Lijst van zieken- en ondersteuningsfondsen, 1908 In 1908 verkreeg een door het hoofdbestuur van de Ned. Maatschappij ter Bevordering der Geneeskunst ingestelde commissie van het ministerie van Binnenlandse Zaken inzage in de gegevens die dit ministerie bezat over ziekenfondsen. Zij had deze nodig in verband met een rapport over ziekenfondsen dat de commissie in 1908 aan de Maatschappij uitbracht.
Het dossier bestaat uit de aan het ministerie teruggezonden lijst en een brief van 30 mei 1908 van de secretarisrapporteur P.H. van Eden aan de minister, waarin deze opmerkt dat de lijst van Binnenlandse Zaken zeer onvolledig is en waarin hij de verschijning van zijn rapport aankondigt.
De lijst is ingedeeld per provincie en daarbinnen per gemeente. Zij bevat de volgende gegevens:
  • naam gemeente
  • naam van de instelling
  • adres (meestal naam van de secretaris, ook wel die van de voorzitter van het bestuur)


inv. nr. 606
Wetsontwerp organisatie uitvoeringsorganen sociale verzekering, 1933 het dossier bevat een groot aantal conceptwetsontwerpen en correspondentie tussen de Vereniging van Raden van Arbeid en de Rijksverzekeringsbank en de minister van Sociale Zaken.
Afzonderlijke vermelding verdient nog:
  • brief van de besturen van de Vereniging van Raden van Arbeid en de Rijksverzekeringsbank aan de minister waarin zij enkele wijziging in het wetsontwerp voorstellen; deze raken de verhouding tussen de Bank en de Raden van Arbeid, 3/8 augustus 1933


inv. nr. 609
Circulaires van het ministerie van Sociale Zaken aan de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, 1940-1945
De aandacht verdienen:
  • circulaires van de waarnemend secretaris-generaal van Sociale Zaken Verwey over de zojuist opgerichte Voorlichtingsdienst van het ministerie die geleid wordt door dhr. G. van Overbeek en de door deze dienst verzorgde tweewekelijkse radio-uitzending “Sociale Zorg, ook voor U”, 30 mei, 25 juli en 2 augustus 1941.
  • circulaire van de Gemachtigde voor Sociale Zaken C. van Ravenswaaij aan de leden van de NSB die werkzaam zijn bij de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, waarin hij mededeelt dat twee “kameraden”zijn benoemd tot resp. Leider en secretaris van het Korps Kameraden in dienst van de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, 26 mei 1943
  • dossier over de vraag of ambtenaren van een Raad van Arbeid de “nieuwe orde” moeten zijn toegedaan of niet, 1942-1943, met een brief van Wimmer, Generalkommissar für Verwaltung und Justiz, dat van ambtenaren en andere personen in overheidsdienst niet mag worden geëist dat zij een verklaring over hun houding ten opzichte van de NSB afleggen, 8 februari 1941



inv. nrs. 612 en 613
Tewerkstelling van personeel van de Raden van Arbeid in Duitsland, 1942-1943 Dit dossier bevat naast correspondentie naamlijsten van personen die in aanmerking kwamen voor gedwongen tewerkstelling in Duitsland.
In inv. nr. 613 bevinden zich dergelijke lijsten van personeel van de Rijksverzekeringsbank.


inv. nr. 620
Wetsontwerp tot instelling van een Rijksverzekeringsbank, 1893 Dit dossier werd in 1923 door het ministerie van Financiën overgedragen aan het ministerie van Arbeid c.a. en vervolgens met toestemming van de minister geraadpleegd door mr. C.W. de Vries, toen referendaris bij de Raad van State, in verband met een historisch onderzoek. Mr. De Vries publiceerde hierover in “Sociale Voorzorg” .
Afgezien van stukken over deze overdracht en het onderzoek van mr. De Vries bevat het dossier uit een plan voor een Rijksverzekeringsbank waartoe door de Ministerraad in 1893 besloten werd. De bank zou zich bezig moeten gaan houden met de verkoop van kleine ouderdomslijfrenten en verzekeringen die een som gelds uitkeerden bij overlijden (z.g. volksverzekeringen). Een werkgroep bestaande uit ambtenaren van de ministeries van Waterstaat c.a.., Financiën en Justitie bracht nog in 1893 een rapport uit. De werkgroep stond onder leiding van mr. Th. H. de Meester (minister van Financiën 1905-1908 in het gelijknamige kabinet). Het plan kwam niet tot uitvoering.
Het dossier bestaat uit correspondentie en een wetsontwerp met memorie van toelichting.


inv. nr. 625
Aanstelling, bevordering en ontslag van ambtenaren bij de Rijksverzekeringsbank met de rang van administrateur, personeelsdossiers, 1914-1947
De rang van administrateur was, op de secretaris-generaal na, de hoogste bij de Rijksverzekeringsbank. Het dossier bestaat grotendeels uit formele stukken, zoals besluiten tot benoeming, bevordering en ontslag, De meeste sollicitatiebrieven zijn eveneens zeer kort en bevatten doorgaans nauwelijks geen gegevens over vooropleiding en motieven om voor de functie in aanmerking te willen komen.
Van belang is nog:
  • brief van de agent van het ministerie van Financiën te Amsterdam aan de chef van de afdeling Arbeidersverzekering van het ministerie van Sociale Zaken over de inhoud van de functie van chef van de afdeling Geldbelegging, 2 januari 1946 (bevindt zich in het dossier van dhr. drs. E.G. Hagenbeek)


  • inv. nr. 633
    Bestuursleden van de Rijksverzekeringsbank, personeelsdossiers, 1907-1949 Dossiers met akten van benoeming en ontslag van bestuursleden en plaatsvervangende bestuursleden van de Bank.
    Het betreft de volgende voorzitters:
    • mr. R. Macalester Loup, benoemd bij KB van 6 mei 1901 en ontslag op eigen verzoek bij KB van 16 augustus 1915
    • mr. dr. H.L. van Duyl, benoemd bij KB van 20 september 1929 en ontslag op verzoek op 14 oktober 1940
    • mr. H. Bijleveld, benoemd op 25 november 1940
    Zie voor het dossier van dhr. V. Noest, voorzitter van het bankbestuur van 1915 tot 1929, inv. nr. 635.
    De aandacht verdient nog:
    • notitie van mr. Groeneveld, chef van de afdeling Arbeidersverzekering, voor de minister van Arbeid c.a. met het voorstel de leiding van de Bank op te dragen aan één directeur, met aantekeningen onder andere van minister Aalberse dat hij wel voelt voor een directeur en een onderdirecteur, 11 oktober 1922 (in het dossier van bestuurslid Berdenis van Berlekom)
    • dossier over moeilijkheden met het bankbestuur en bemoeienissen van het Rijkscommissariaat en het Nederlands Arbeidsfront daarmee, 1940-1942
      ir. R.A. Verwey wilde de voorzitter van het bankbestuur, dhr. Bijleveld, ontslaan, maar daarna ontstond er onenigheid over de vraag wie moest opvolgen, zodat er tenslotte tijdens de bezetting geen nieuwe voorzitter benoemd werd en Bijleveld op papier in functie bleef.


    inv. nr. 634
    Wiskundig adviseurs van de Rijksverzekeringsbank, personeelsdossiers, 1909-1948 Het betreft de volgende personen:
    • J.H. Peek, datum van benoeming onbekend, ontslag wegens arbeidsongeschiktheid bij KB van 29 januari 1914
    • L. Lindner, benoemd bij KB van 29 januari 1914 en op eigen verzoek ontslagen bij KB van 3 augustus 1939
      dhr. Lindner was vanaf 1902 bij de Bank in dienst en vanaf 1909 plaatsvervangend wiskundig adviseur
    • J.C. Schröder, benoemd bij KB van 3 augustus 1939 en benoemd tot plaatsvervangend lid van het bankbestuur op 7 oktober 1944; ontslag bij KB van 3 januari 1948
    • J.A.Th.M. Brans benoemd bij KB van 27 augustus 1947



    inv. nr. 635
    Secretarissen-generaal van de Rijksverzekeringsbank, personeelsdossiers, 1913-1947 Het betreft de volgende personen:
    • P.J. Raaymakers, benoemd KB van 28 maart 1904 en op eigen verzoek ontslagen bij KB van 11 juli 1914;
    • V.J. Noest, benoemd bij KB van 11 juli 1914 en bij KB van 16 augustus 1915 benoemd tot voorzitter van het bankbestuur (ontslag als voorzitter bij KB van 25 juni 1929);
      dhr. Noest was eerder majoor van de Generale Staf te Breda;
    • mr. L. Del Baere, benoemd bij KB van 13 november 1915 en op verzoek ontslagen bij KB van 25 november 1925;
    • mr. J.C. Heyning, benoemd bij KB van 25 november 1925 en overleden op 19 mei 1947;
      dhr. Heyning was eerder directeur van de Holland-Zuid-Afrika lijn en gehuwd met mevr. M.E. Franssen van de Putte;
    • drs. E.G. Hagenbeek bij KB van 9 juli 1947;
      dhr. Hagenbeek was eerder chef van de afdeling Geldbelegging van de Bank
    Het dossier bevat geen gegevens over opleiding, persoonlijke kwaliteiten en motivatie bijvoorbeeld vervat in een sollicitatiebrief. De stukken gaan meestal over de hoogte van het salaris en verlof om buiten de standplaats te wonen, terwijl de sollicitatiebrieven alleen vermelden dat de kandidaat naar de functie solliciteert.
    Van belang zijn nog wel:
    • instructie van de secretaris-generaal vastgesteld bij KB van 16 april 1919, nr. 21
    • instructie voor het bestuur van de Rijksverzekeringsbank vastgesteld bij KB van 16 april 1919, nr. 20
    • notitie van het hoofd van de afdeling Sociale Verzekering voor de minister van Sociale Zaken over de geschiktheid van dhr. Hagenbeek en de politieke kleur van de top van de Bank.


    inv. nr. 636
    Medisch-adviseurs van de Rijksverzekeringsbank, 1915-1950 Het betreft de volgende personen:
    • dr. Th. Kooperberg, benoemd bij KB van 28 oktober 1902 en op verzoek ontslagen bij KB van 1 juli 1915;
    • dr. P.H. van Eden benoemd bij KB van 12 april 1915 en op verzoek ontslagen bij KB van 15 mei 1928;
      dhr. Van Eden was eerder directeur van het Stadsziekenhuis van Leeuwarden;
    • dhr. V. Gravestein benoemd bij KB van 15 mei 1928 en op verzoek ontslagen bij KB van 3 september 1932;
    • dr. L. Smit, benoemd bij KB van 3 september 1932 en ontslagen bij KB van 2 juni 1948;
      dhr. Smit werkte vanaf 1923 bij de Bank
    • dr. J. Wester benoemd bij KB van 18 oktober 1948
      dhr. Wester was voordien arts te Heemstede en werd bij zijn benoeming tevens lid van de Gezondheidsraad
    De aandacht verdient verder nog:
    • drie brieven van het bestuur van de Bank aan de minister van Economische Zaken en Arbeid over de kandidaten voor de vacature ontstaan door de pensionering van dhr. Gravestein, 1932


    inv. nr. 644
    Benoeming van een hoogleraar in de sociale geneeskunde, 1913 In 1913 ontstond het plan om aan de universiteit van Utrecht een buitengewoon hoogleraar in de sociale geneeskunde te benoemen. Men wilde hiervoor een van de aan de Rijksverzekeringsbank verbonden controlerend geneeskundigen aantrekken, vermoedelijk om het wetenschappelijk te laten profiteren van de door de bank vergaarde medische gegevens. In een brief van 20 juni 1913 werden de namen van de dr. J.H. Baart de la Faille en dr. C.H. van Herwerden als kandidaten voor deze functie genoemd. De meeste correspondentie in het dossier gaat over de voors en tegens van deze combinatie. Het jongste stuk is een ambtelijke notitie dat de minister van Binnenlandse Zaken van plan is in 1915 in Utrecht een gewoon hoogleraar in de sociale geneeskunde te benoemen. Het hele plan ging echter niet door.


    inv. nr. 661
    Onderzoek ingesteld door medisch-adviseur dr. P.H. van Eden, 1927-1933 In 1916 begon prof. dr. J.A. Korteweg met de aanleg van een zogenaamde nomenclatuurklapper die was gebaseerd op de medische dossiers in het bankarchief en was ontsloten door middel van een index. Deze diende als studiemateriaal voor de controlerend geneeskundigen van de bank. Medisch adviseur Van eden werkte hieraan na zijn pensionering door, maar in 1932 besloot het bankbestuur dit werk te beëindigen. Het dossier bevat geen resultaten van op het bankarchief gebaseerd medisch onderzoek, zoals rapporten e.d. en evenmin stukken die inzicht geven in de opzet ervan. Het voornaamste motief was bezuiniging. Het medisch archief uit deze periode is thans onvindbaar en naar alle waarschijnlijkheid al geruime tijd geleden vernietigd.


    inv. nr. 676
    Adressen over het wetsontwerp Rijksverzekeringsbank en Raden van Arbeid, 1934 Het dossier bevat twee adressen, namelijk van:
    • de Vereniging van Ambtenaren bij de Rijksverzekeringsbank aan de Tweede Kamer, oktober 1933;
    • de Vereniging van Raden van Arbeid aan de minister over een plan van de Rijksverzekeringsbank om de uitvoering van de Ouderdomswet (1919) te centraliseren
      NB: dit adres dateert van na de aanneming van de wet van 1933


    inv. nrs. 705-707
    Voorzitters van de Raden van Arbeid, benoeming en ontslag, 1919-1949 Deze drie inventarisnummers bevatten:
    • de originele sollicitatiebrieven; de latere brieven zijn uitvoeriger en bevatten vaker een curriculum vitae
    • KB’s en bijbehorende stukken met benoemingen, herbenoemingen en ontslag
    • stukken over de ingangsdatum van de benoeming en brieven van de benoemde dat hij de benoeming aanvaardt
    • stukken over de pensioengrondslag van de voorzitters
    • brieven van de minister, waarin hij inlichtingen inwint over de sollicitanten.
    Inv. nr. 705 betreft de benoemingen gedaan in 1919 van de eerste voorzitters. Voorin ligt een lijst van de 39 aan de koningin voorgedragen kandidaten met vermelding van hun leeftijd, huidige hoofdfunctie en politieke gezindheid. Sociaal-democraten en christelijk-historischen lijken onder, anti-revolutionairen en vrijzinnig democraten oververtegenwoordigd. De Raden in de twee zuidelijke provincies hebben alle katholieke voorzitters. Inv. nr. 706 bestrijkt de periode 1920-1945, inv. nr. 707 de periode 1945 vanaf de bevrijding-1949. In laatstgenoemd nummer bevinden zich ook stukken over de zuivering. Met het voortschrijden van de tijd worden de dossiers uitvoeriger.
    De aandacht verdienen nog:
    • brief van de secretaris-generaal van Sociale Zaken over de schorsing van de voorzitters van de Raden in Haarlem, Utrecht, Amersfoort, Leiden en Den Haag, 7 mei 1945 (inv. nr. 706)
    • ambtelijke notitie over de bezetting van de Raden van Arbeid, de te verwachten vacatures als gevolg van de zuivering en kandidaten voor de opengevallen plaatsen, september 1945.