Coomans, Johanna (1580/85-1659)

 
English | Nederlands

COOMANS, Johanna (geb. Middelburg 1580/1585 – gest. Middelburg 12-10-1659), dichteres. Vermoedelijk dochter van Jan Jansz. Coomans (gest. 1585/86), schepen, raad en in 1585 burgemeester van Middelburg, en Eleonora Jansse Boom. Johanna Coomans trouwde op 29-5-1611 in Middelburg met Johan van der Meersche (gest. voor 25-5-1626), rentmeester-generaal van de Staten van Zeeland. Uit dit huwelijk werden 6 kinderen geboren.

Johanna Coomans was afkomstig uit een Zeeuwse patriciërsfamilie. Ook Johan van der Meersche, met wie zij in 1611 trouwde en die volgens P.J. Meertens een stuk ouder was, verkeerde in aanzienlijke kringen: hij bekleedde sinds 1597 het aanzienlijke ambt van rentmeester-generaal van de Staten van Zeeland. Johanna Coomans heeft haar hele leven in Middelburg gewoond en onderhield intensief contact met leden van de culturele elite van Zeeland. Zij en haar echtgenoot waren bijvoorbeeld goed bevriend met het gezin van de dichter en raadpensionaris Jacob Cats (1577-1660). Haar man Johan was zelfs de peter van Cats’ oudste zoon.

Het was Cats die Johanna Coomans bij het lezerspubliek introduceerde: ‘gunst en kunst-halve’ droeg hij de afdeling ‘Sinne-beelt’ van zijn Self-stryt (1620) aan haar op. Uit dat ‘kunst-halve’ blijkt dat hij haar als collega-dichteres erkende, en meer nog uit zijn opdrachtsgedicht aan ‘de eerbare, kunstrijke, lofwaardige jonkvrouw Johanna Coomans, waarde huisvrouw van den heer Johan vander Meerschen’. Tot op heden, zo legt hij uit, meende men dat alleen geleerde ongetrouwde vrouwen de zangberg mochten betreden, maar Coomans bewijst dat ook zij, als ‘reine’ getrouwde vrouw, daar een plaats kan krijgen. Hij vertelt dat ze ‘een lied van Mirriam’ geschreven heeft en dat ze in andere gedichten niet de dartele min maar Gods liefde bezingt. Dat ‘lied van Mirriam’ is niet overgeleverd. Cats deelt ook mee dat Anna Roemersdr. Visscher (1584-1652) in 1619 enkele lofdichten aan de ‘Zeeuwse Bloem’ stuurde uit naam van de ‘beminners van de kunst’, maar deze gedichten zijn evenmin bewaard gebleven. Wel valt uit deze vermeldingen op te maken dat Johanna Coomans vóór 1620 al met haar gedichten naar buiten was getreden.

Een Zeeuwse nachtegaal

Werk van Johanna Coomans werd voor het eerst gepubliceerd in de verzamelbundel de Zeeusche nachtegael (1623). Vermoedelijk heeft Cats haar gevraagd mee te werken aan de bundel om te laten zien dat de Zeeuwen hun eigen ‘Anna Roemersdr. Visscher’ hebben. Zij mocht de verzamelbundel openen met een leerdicht voor de eerbare jongemannen. Daarbij hoort een wapenschild met twee putti die een schaal dragen waarop een tong ligt op wingerdbladeren – de tong staat symbool voor de oprechtheid en eerlijkheid. Het is een tegenhanger van het wapenschild dat Cats in zijn Maechdenplicht ofte ampt der jonckvrouwen (1618) aan de ‘eerbare maagden’ had opgedragen. Dan volgt er een welkomstgedicht van Coomans voor Roemersdr. Visscher ter gelegenheid van haar bezoek aan Zeeland in 1622. Op haar beurt heeft Anna Roemers voor haar op een roemer een dankdichtje gegraveerd ter gelegenheid van een genoten maaltijd. We kennen dat alleen in handschrift. Twee gedichten van Coomans in de bundel zijn opgedragen aan Cats: ‘Op syn dry-sinnigh bouck’, een lofdicht op zijn embleembundel Sinne- en minnebeelden (1618), en het ‘Apollo-feest’. In dit gedicht vraagt ze zich, net als Cats in de opdracht ‘Aan de Zeeuwse jonkvrouwen’ in Sinne- en minnebeelden, af hoe het komt dat de Hollanders verder zijn op het gebied van kunst en wetenschap dan de Zeeuwen. Voorts is er van Coomans nog een gedicht voor de Vlissingse predikant en gelegenheidsdichter Abraham van der Myl, waarin ze hem dankt voor zijn lofdicht op haar. Ze eindigt met een stichtelijk gedicht, waarin ze het oude jaar vergelijkt met de zondaar en het nieuwe jaar met de wedergeboren mens.

Johannes Isacius Pontanus, een Harderwijkse hoogleraar, verzocht Johanna Coomans in 1624 – een klein jaar na verschijning van de Zeeusche nachtegael – om een gedicht ‘te zijner eer’ te schrijven in zijn album amicorum. Hij nam het tien jaar later onder de titel ‘Carmina adoptiva’ op in zijn Poematum libri VI en in 1734 werd het in het naslagwerk van De la Rue opgenomen. Al met al bestaat het bewaard gebleven oeuvre van Johanna Coomans slechts uit deze zeven gedichten. Duidelijk is dat ze een ontwikkelde en belezen vrouw was die vertrouwd was met de klassieke mythologie en de heersende dichtnormen.

In 1626 stierf Johan van der Meersche en sedertdien stond Johanna Coomans alleen voor de opvoeding van haar zes kinderen, van wie de oudste hoogstens twaalf en de jongste slechts enkele jaren oud was. Ze overleefde haar echtgenoot 33 jaar en is nooit hertrouwd. Het is opvallend dat zij sinds de dood van haar man in geschrifte niets meer van zich heeft laten horen. Haar medewerking aan de Zeeusche nachtegael had haar bekendheid gebracht, maar zij lijkt er geen gebruik van te hebben gemaakt. Misschien vond ze het niet gepast om als dichtende weduwe naar buiten te treden.

Reputatie

Johanna Coomans kreeg van verschillende tijdgenoten lof toegezwaaid. Zo publiceerde de predikant en dichter Jacobus Revius drie lofdichten op het ‘Wapenschild’ in de tweede druk van zijn Over-ysselsche sangen en dichten (1634). Volgens Revius klinkt er een ‘zoet geschal’ door in haar gedichten en moeten de oren van degenen die haar ‘zoete zangen haten’ afgesneden worden. En Marcus Zuerius van Boxhorn, hoogleraar aan de universiteit van Leiden, vindt in zijn Chroniik van Zeelandt (1644) dat Coomans tot de ‘uitmuntende verstanden’ van Zeeland behoort. Ze komt ook voor in het genre van de ‘vrouwenlof’. In Het lof der vrouwen (1643) bijvoorbeeld is de dichteres Johanna Hoobius (1614-1642), een dochter van een van de medewerkers aan de Zeeusche nachtegael, lovend over Coomans’ wijsheid, geleerdheid en geestigheid. Vanwege deze eigenschappen wordt ze door iedereen bemind. En de arts Johan van Beverwijck nam enkele van haar gedichten integraal op in de tweede druk van zijn Van de uutnementheyt des vrouwelicken geslachts (1643).

Opmerkelijk is dat Johanna Coomans haar gedichten schreef als getrouwde vrouw en moeder. In het eerdergenoemde dankdicht voor Van der Myl stelt ze dat ze ter ontspanning dicht aan de ‘kinderwieg’ en dat haar gezin haar prioriteit is. Enkele dichtende tijdgenoten refereerden hier ook aan. Zo deelt Cats in het eerdergenoemde ‘Sinne-beelt’ mee dat ook een vrouw met een eerbaar hart kan dichten en dat dit niet voorbehouden is aan geleerde maagden. Haar verheven geest is volgens hem een ‘voorbeeld’ voor alle vrouwen en Zeeuwen. Van der Myl is vol lof over het feit dat zij, met ‘man, huis, kinderen beladen’, tevens dichteres is. Van de Venne zegt dat zij ‘bij het kinderwiegen dicht hoe een jongeman, geen maagden moet bedriegen’. Hierbij verwijst hij naar het wapenschildgedicht. Ten slotte beschrijft de Dordtse dichteres Maria Margaretha van Akerlaecken (1605-1670) Johanna Coomans in Den Cleefschen Pegasus (1654) als ‘met de wieg bela[den]’.

In achttiende- en negentiende-eeuwse naslagwerken wordt Johanna Coomans omschreven als een ‘zoetvloeiende en vernuftige dichteres’. Nog altijd wordt ze wel als ‘de Zeeuwse parel’ aangeduid. Tegen deze loftuitingen tekende P.J. Meertens (1899-1985) bezwaar aan. Hij meent dat haar gedicht voor Pontanus ‘ver achter staat bij haar toch al niet bijster hoogstaande poëzie in de Zeeusche nachtegael’. Daarentegen stelde in 1995 de dichter en neerlandicus Lou Vleugelhof, pseudoniem van Laurentius Petrus de Jonge, dat haar gedichten niet onderdoen voor het gemiddelde werk van haar tijdgenoten.

Naslagwerken

Van der Aa; Chalmot; Frederiks/Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Ter Laan; Lauwerkrans; Nagtglas; NNBW; Paquot; Regt; Rue 1; Verwoert; Witsen Geysbeek.

Archivalia

  • Zeeuws Archief, Middelburg: Archief Staten van Zeeland, inv. nr. 1668, fol. 123v; Functionarissen, ambtenaren en militairen 1578-1937; Registers van commissiën en instructiën 1578-1809 [functie Van der Meersche]; Genealogische Bronnen Middelburg, inv. nr. Gen. Afsch. 75. Diverse bronnen betreffende Middelburg over de periode 1574-1810 [trouwakte]; Rekenkamer van Zeeland D (begraaflijsten ontvangers collaterale successie) opgenomen in: Genealogische Afschriften 435 [begrafenis Coomans].

  • Voor andere archivalia (over Jan Jansz. Coomans), zie Meertens (1943).

Publicaties

De gedichten van Johanna Coomans verschenen in:

  • Zeeusche nachtegael en bijgevoegd A. vande Venne, Tafereel van Sinne-mal (Miidelburg 1623; heruitg. 1982).
  • J.I. Pontanus, Poematum libri 6 (Amsterdam 1634).
  • J. van Beverwijck, Van de uutnementheyt des vrouwelicken geslachts (Dordrecht 1643) 76-77b en 177-183b.
  • P. de la Rue, Geletterd Zeeland 1 (Middelburg 1734) 342.

Literatuur

  • J. Cats, Alle de werken van Jacob Cats , W.N. Wolterink ed. (Dordrecht 1880) 85 en 150.
  • A. Roemers Visscher, Alle de gedichten van Anna Roemers Visscher 2, Nicolaas Beets ed. (Utrecht 1881) 111-116 [o.a. inscriptie op roemer].
  • P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw (Amsterdam 1943) 217-239 en 251.
  • L. Vleugelhof, ‘Johanna Coomans, de “eerste” Zeeuwse dichteres’, Ballustrada 9 (1995) 3, 27-40.

Illustratie

Het ‘wapen-schild alle eerlicke jong-mans toe-geeygent’, in Johan van Beverwijck, Van de uutnementheyt des vrouwelicken geslachts (1643) 177b. Volgens Van Beverwijck heeft Coomans dit wapenschild ontworpen.

Auteur: Katrien Coenen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 195

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.