Snoek, Helena (1764-1807)

 
English | Nederlands

SNOEK, Helena (ged. Rotterdam 22-9-1764 – gest. Amsterdam 31-12-1807), toneelspeelster. Dochter van Joannes Snoek (gest. 1780), schipper, en Helena de Ruijter (gest. 1808), winkelierster. Helena Snoek trouwde op 22-2-1789 in Rotterdam met Pieter Johannes Snoeck (1769-1848), zanger. Voor zover bekend bleef het huwelijk kinderloos.

Helena was het oudste van de vijf kinderen van de uit Emden afkomstige Joannes Snoek en Helena de Ruijter, die geboren was in Heusden. Het katholieke echtpaar was juist het jaar voor de geboorte van Helena geadmitteerd in Rotterdam. Joannes Snoek voer met zijn schip op Zuid-Frankrijk. Ondanks het feit dat de ouders, voor zover bekend, geen banden met het toneel hadden, gingen drie van de kinderen Snoek aan het toneel: Helena, Andries (1766-1829) en Anna Maria. Het verhaal wil dat het hele gezin behoorde tot een toneelgezelschap dat acht jaar lang ‘een klein lokaal op de Delfse Vaart te Rotterdam’ bespeelde (Van der Aa; Kobus/De Rivecourt). Het ging hier om het patriottische liefhebberijgenootschap Taal, Poëzij en Kunstbeleid / Is’t Doel van Onze Werkzaamheid, dat besloten voorstellingen organiseerde in de jaren dat de Rotterdamse Schouwburg wegens oorlogsomstandigheden gesloten was (1780-1783). Het lokaal was de herberg De Hof van Brussel aan genoemde vaart. Waarschijnlijk waren het echter alleen Helena en haar broer Andries die bij dit genootschap speelden, waarvan Helena werkend lid was.

Toen in mei 1780 haar vader overleed, was Helena vijftien. Haar moeder voorzag in het onderhoud van de vijf kinderen als winkelierster; waarschijnlijk had ze een slijterij. Vijf jaar later raakte Helena Snoek in conflict met het Taal, Poëzij-genootschap dat haar sommeerde ‘zich vrij te pleiten van niet nader genoemde beschuldigingen’ (Gras, 248). Het zou gaan om een in het geheim geboren – en gestorven – buitenechtelijk kind van Helena, maar behalve een getuigeverklaring zijn daar geen bewijzen voor (Idem, 271, 273). Haar carrière heeft niet onder de affaire geleden. Weliswaar werd ze als lid van het genootschap geschorst, maar ze bleef er wel spelen. In 1789, het jaar waarin haar moeder failliet ging, trouwde Helena Snoek met de zanger Pieter Snoeck. Dat ze in die jaren bij het reizende gezelschap van Willem van Dinsen en diens vrouw Catharina Elisabeth Kraaijestein speelde, zoals Haverkorn van Rijsewijk (310-311) betoogt, blijkt bij nadere beschouwing onwaarschijnlijk (Gras, 248 e.v.).

Het liefhebberijgenootschap veranderde in een compagnonschap dat op commerciële basis toneelvoorstellingen organiseerde en in 1790 werd Andries Snoek een der compagnons. Datzelfde jaar werden Helena Snoek en haar echtgenoot – die inmiddels vooral optrad als (komisch) acteur – aangenomen voor zes winterseizoenen. Voorjaar 1792 vroegen ze echter om beëindiging van hun contract, wat toegestaan werd. Andries had namelijk juist het privilege tot het bespelen van de Rotterdamse Schouwburg verkregen en met het oog daarop een troep van professionele spelers samengesteld. Zo kregen ook Helena Snoek en Pieter Snoeck de gelegenheid beroepsacteurs te worden. De directie over de schouwburgtroep werd gevoerd door Helena en Andries.

Begin 1793 moest de Rotterdamse Schouwburg sluiten wegens de inval van de Fransen. Het gezelschap van de Snoeks week uit naar de Zuidelijke Nederlanden, via Breda naar Gent en Brugge. In maart 1794 bevonden ze zich in Brussel, en eind van dat jaar weer in Brugge. Pas in februari 1795 – in het begin van de Franse tijd – was Helena Snoek, met het gezelschap, terug in Rotterdam (Smit, 21-22). Zij heeft al met al niet erg lang op het toneel van de Rotterdamse Schouwburg gestaan. In de volgende maanden speelde de troep enige keren bij het Amsterdamse ‘toneel- en dichtlievende’ genootschap Utile et Amusant, en op 6 mei werd in Rotterdam een benefietvoorstelling voor Helena gegeven.

Naar Amsterdam

Kort na Helena’s benefietvoorstelling verbraken zij, haar man en haar broer het contract met de Rotterdamse schouwburg en vertrokken voorgoed naar Amsterdam, waar ze een engagement hadden gekregen bij de schouwburg. Daar speelde Helena Snoek ‘getrouwe en tedere echtgenoten, gevoelvolle moeders en zelfs minnaressen’, aldus C.F. Haug, die haar acteerstijl waardeerde: ‘hare gebaarden zijn juist berekend, gepast en niet overladen’ (Haug, 111). Hij betreurde het daarom dat haar ‘klaagtoon’ – zo nodig in het treurspel – in plaats van smartelijk al te ‘huilende en schreiende’ werd nadat ze een kind had verloren (Idem, 112). Het blijft een mysterie: zomin als voor het Rotterdamse kind is er voor het bestaan van dit kind een bewijs te vinden. Overigens schijnt ze later de juiste ‘klaagtoon’ hervonden te hebben (Barbaz 1, 189).

Helena Snoek speelde hoofdrollen in toneel- en blijspelen, en tweede rollen in treurspelen. Soms verving ze de gevierde eerste actrice Johanna Wattier, al kon ze haar niet evenaren. Ook was Helena een van de actrices die steeds deelnamen aan de tournees die de Amsterdamse acteurs door het land maakten tijdens de zomersluiting van de Schouwburg. Ze werd goed betaald: in 1806 kreeg ze een salaris van 2600 gulden plus tantièmes. Haar ster zou echter niet zo hoog rijzen als die van haar broer Andries of haar zuster Anna Maria. Helena Snoek overleed, 43 jaar oud, op oudejaarsdag 1807 en werd vijf dagen later begraven. De toneeldichter en -criticus A.L. Barbaz, met wie zij bevriend was, schreef een rouwgedicht en op de schouwburg vond op 18 januari 1808 een ‘treurplechtigheid’ plaats, met een gelegenheidsstukje van de acteur Caspar Vreedenberg waarin de danseres Polly de Heus optrad als Deugd. Er waren passende muziek, een nagemaakte graftombe met haar naam erop in ‘doorschijnende letters’, en verschillende voordrachten (Barbaz 1, 12-13, 31-32; Vreedenberg). Haar man zou een jaar later hertrouwen met de toneelspeelster Maria Fortunate Grotta.

Naslagwerken

Van der Aa; Coffeng; Kobus/De Rivecourt; Worp.

Archivalia

  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Snoeck.
  • Zie verder Haverkorn van Rijsewijk en de artikelen van Gras en Smit.

Rollen

  • O.a. Badeloch in Gijsbrecht; Claudia in Emilia Galotti; Cora in De dood van Rolla; Eulalia in Mensenhaat en berouw; Ismene in Merope; Julia in Romeo en Julia; Maria Stern in De speler of Revenge-Praag.
  • Voor het repertoire dat Helena en Andries Snoek in 1792/93 en 1795 in de Rotterdamse Schouwburg brachten, zie Haverkorn van Rijsewijk, 400-408.

Literatuur

  • C.F. Haug, Brieven uit Amsterdam, over het nationaal tooneel en de Nederlandsche letterkunde (Amsterdam 1805).
  • A.L. Barbaz, Amstels Schouwtooneel, deel 1 (Amsterdam 1808) 9-13, 31-32.
  • C. Vreedenberg, Treurplegtigheid, aan de nagedachtenisse van de verdienstelyke tooneelkunstenaresse Helena Snoek [...]; op den Koninglyken Hollandschen Schouwburg, te Amsteldam (Amsterdam 1808).
  • A. van Halmael jr., Bijdragen tot de geschiedenis van het tooneel, de tooneelspeelkunst en de tooneelspelers, in Nederland (Leeuwarden 1840) 61, 64-65.
  • P. Haverkorn van Rijsewijk, De oude Rotterdamse Schouwburg (Rotterdam 1882) 295-302, 305-310, 340-341, 400-408; Genealogie III.
  • J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg, 1496-1772, uitg. met aanvulling tot 1872 door J.F.M. Sterck (Amsterdam 1920) 238, 245, 247.
  • Ben Albach, Helden, draken en comedianten. Het Nederlandse toneelleven voor, in en na de Franse tijd (Amsterdam 1956) 46 n., 97, 108-109.
  • A. Viaene, ‘De Nederduitsche tooneelisten van Rotterdam in de Brugse Schouwburg 1793’, Biekorf 66 (1965) 126.
  • C. Smit, ‘De omzwervingen van Snoek en Majofski tussen 1792 en 1796’, Tijdschrift voor Theaterwetenschap 6 (1981) 20-38.
  • Henk Gras, ‘“Taal, poëzij en kunstbeleid/ met behoud, liefst, van uw maagd’lijkheid”. Nieuw licht op de vroege schouwburggeschiedenis van Rotterdam, 1781-1792’, Rotterdams Jaarboekje (2002) 245-281, aldaar 248-251, 254-256, 266, 268, 271-272.

Illustratie

Stippelgravure, L. Portman sculp., P.H. Meyer & Comp. excud., 1808. Op een vel papier rechts onder het portret staat ‘Wij komen nimmer weer’, Helena Snoeks laatste woorden op het toneel in de rol van Badeloch in Vondels Gijsbrecht (Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Bijzondere Collecties, OTM Pr D 2216).

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 592

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.